Übersetzungen für „buurthuis“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

huur·huis <huur|huizen> [hyrhœys] SUBST nt

huurhuis

Mietwohnung f

boot·huis <boot|huizen> [bothœys] SUBST nt

boothuis

Bootshaus nt

rust·huis <rust|huizen> [rʏsthœys] SUBST nt

rusthuis

Erholungsheim nt

rusthuis

Genesungsheim nt

vlucht·huis <vlucht|huizen> [vlʏxthœys] SUBST nt belg

vluchthuis

Frauenhaus nt

kost·huis <kost|huizen> [kɔsthœys] SUBST nt

kosthuis

≈ Pension f

buurt <buurt|en> [byrt] SUBST f

1. buurt:

buurt (deel van een wijk)

Gegend f

buurt (deel van een wijk)

Viertel nt

buurt (stadswijk)

Stadtteil m

buurt (tuindorp)

Siedlung f

een drukke/deftige buurt

eine belebte/vornehme Gegend

de rosse buurt

das Amüsierviertel

2. buurt (bewoners):

buurt

Nachbarschaft f

buurt ugs

Gegend f

de hele buurt bij elkaar schreeuwen

die ganze Nachbarschaft zusammenschreien

3. buurt (nabijheid):

buurt

Nähe f

buurt

Umgebung f

in de buurt wonen

(ganz) in der Nähe wohnen

daar ergens in die buurt

irgendwo in der [o. dieser] Gegend

uit de buurt wonen

weiter weg wohnen

hij moet uit mijn buurt blijven

ich will ihn nicht in meiner Nähe haben

het onweer is nog ver uit de buurt

das Gewitter ist noch weit weg

4. buurt (buurtschap, gehucht):

buurt

Weiler m

club·huis <club|huizen> [klʏphœys] SUBST nt

clubhuis

Klubhaus nt

clubhuis

Vereinslokal nt

voor·huis <voor|huizen> [vorhœys] SUBST nt

voorhuis

Vorderhaus nt