Niederländisch » Deutsch

klas·ge·noot <klasge|noten> [klɑsxənot] SUBST m

plaats·ge·brek [platsxəbrɛk] SUBST nt geen Pl

ge·loofs·ge·noot <geloofsge|noten> [ɣəlofsxənot] SUBST m

huis·ge·noot <huisge|noten> [hœysxənot] SUBST m

reis·ge·noot <reisge|noten> [rɛisxənot] SUBST m

plaat·sing <plaatsing|en> [platsɪŋ] SUBST f

2. plaatsing (het opnemen in de krant):

plaats·naam <plaats|namen> [platsnam] SUBST m

plaats·be·wijs <plaatsbe|wijzen> [platsbəwɛis] SUBST nt

plaats·bil·jet SUBST nt

plaatsbiljet → plaatsbewijs

Siehe auch: plaatsbewijs

plaats·be·wijs <plaatsbe|wijzen> [platsbəwɛis] SUBST nt

plaats·heb·ben <had plaats, h. plaatsgehad> [platshɛbə(n)] VERB intr

plaats·ne·men <nam plaats, h. plaatsgenomen> [platsmakə(n)] VERB intr

plaats·vin·den <vond plaats, h. plaatsgevonden> [platsfɪndə(n)] VERB intr

plaats·grij·pen <greep plaats, h. plaatsgegrepen> [platsxrɛipə(n)] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski