Übersetzungen für „proffen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

pro·ˈfan [proˈfaːn] ADJ

1. profan geh (weltlich):

profan

profaan

profan

werelds

profan

niet-kerkelijk

profane Gebäude

gebouwen voor niet-kerkelijke doeleinden

2. profan (alltäglich):

profan

heel gewoon

profan

alledaags

ˈpro·ben² [ˈproːbn̩] VERB trans

proben THEAT, MUS

instuderen

proben THEAT, MUS

oefenen

den Ernstfall proben

zich bij wijze van proef op een ernstige situatie voorbereiden

ˈpros·ten [ˈproːstn̩] VERB intr

prosten (prost rufen)

toosten

prosten (ein Prost ausbringen)

een toost uitbrengen

ˈprot·zen [ˈprɔ͜tsn̩] VERB intr ugs abw

protzen

protsen

protzen

opscheppen

protzen

prat gaan op

ˈof·fen [ˈɔfn̩] ADJ

1. offen (nicht geschlossen):

offen

open

die Tür soll offen bleiben/stehen

de deur moet open blijven [o. openstaan]

(der) Tag der offenen Tür (frei zugänglich)

open dag

(der) Tag der offenen Tür (frei zugänglich)

open huis

offene Türen einrennen übtr

open deuren intrappen

2. offen (im Freien):

unter offenem Himmel

onder de blote hemel

3. offen (unerledigt):

offene Fragen

onopgeloste vragen [o. problemen]

4. offen (unentschieden):

offen

open

offen

vacant

eine offene Stelle

een vacature

5. offen (ehrlich):

offen

open

offen

eerlijk

offen gestanden

eerlijk gezegd

ein offenes Wort mit jdm reden

openhartig met iem praten

6. offen (unverblümt):

offen

openlijk

mit offener Verachtung sprechen

met onverholen verachting spreken

7. offen (nicht abgepackt):

offen

los

offen

niet verpakt

Milch offen verkaufen

losse melk [o. melk niet in flessen] verkopen

offener Wein

wijn van 't vat

seine Hand offen halten übtr

royaal zijn

seine Hand offen halten übtr

een fooi verwachten

ˈhof·fen¹ [ˈhɔfn̩] VERB trans

hoffen

hopen

das will ich nicht hoffen

dat hoop ik niet

ˈprü·fen [ˈpryːfn̩] VERB trans

1. prüfen (testen, kontrollieren):

prüfen

onderzoeken

prüfen

testen

prüfen

controleren

ein prüfender Blick

een onderzoekende blik

TÜV geprüft

met keuringsbewijs

2. prüfen (überprüfen, untersuchen):

prüfen

keuren

prüfen

nagaan

prüfen

verifiëren

die Rechnung prüfen

de rekening verifiëren

Waren prüfen

waren keuren [o. controleren]

3. prüfen SCHULE (examinieren):

prüfen

examineren

Schüler in Deutsch prüfen

leerlingen een Duits proefwerk laten maken

einen Kandidaten prüfen

een kandidaat examineren

staatlich geprüft

met staatsdiploma

4. prüfen geh (übel mitnehmen):

prüfen

beproeven

schwer geprüft sein

zwaar beproefd zijn

pro·ˈfund [proˈfʊnt] ADJ

1. profund:

profund

diep(gaand)

profund

grondig

2. profund MED:

profund

diepliggend