Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „duikend“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

dui·ken: Verb
dui·zend: Kardinalzahl
dui·ker: Nomen
dui·den: Verb
dui·men: Verb
kui·ken: Nomen
rui·ken: Verb
dun·ken: Verb

Meintest du vielleicht: duizend , duiken , dunken , ruiken , kuiken , duimen , duiden und duiker

dui·ken <dook, i. gedoken> [dœykə(n)] VERB intr

1. duiken (zich onder het water begeven):

van de toren duiken

einen Kopfsprung vom Sprungturm machen

2. duiken (zich in iets verbergen):

onder de wol duiken

in die Federn kriechen

3. duiken (zich snel naar de grond begeven):

duiken SPORT

de keeper dook naar de linker hoek

der Torwart hechtete in die linke Ecke

dui·zend² [dœyzənt] NUM

1. duizend (telwoord):

tausend inv

Tausend nt

een paar duizend euro

einige [o. ein paar] Tausend Euro

een briefje van duizend mark

ein Tausendmarkschein

2. duizend übtr (bijzonder veel):

duizenden burgers

Tausende von Bürgern

hij kent duizend en één moppen

er kennt jede Menge Witze

dat loopt in de duizenden

das geht in die Tausende

hij is er één uit duizend(en)

er ist ein Goldstück

dui·ker <duiker|s> [dœykər] SUBST m

1. duiker (persoon):

Taucher m

2. duiker (weg- en waterbouw):

Düker m

3. duiker biol.:

Taucher m

dui·den¹ <duidde, h. geduid> [dœydə(n)] VERB trans (uitleggen)

dui·men <duimde, h. geduimd> [dœymə(n)] VERB intr

1. duimen (om iem iets goeds toe te wensen):

die Daumen drücken

voor iem duimen

jdm die Daumen drücken [o. halten]

2. duimen (duimendraaien):

3. duimen (duimzuigen):

am Daumen lutschen

kui·ken <kuiken|s> [kœykə(n)] SUBST nt

1. kuiken (dier):

Küken nt

gebraden kuikens

gebraden kuikens

de kuikens zijn uit het ei gekropen

die Küken sind ausgeschlüpft

2. kuiken (persoon):

rui·ken¹ <rook, h. geroken> [rœykə(n)] VERB trans

1. ruiken:

ruiken (met de reukzin gewaarworden)

ruiken (dieren)

2. ruiken übtr (lucht krijgen van):

geld ruiken

ein gutes Geschäft wittern

hoe kon ik dat nu ruiken!

das konnte ich doch nicht riechen! ugs

dun·ken <docht/dunkte, h. gedocht/gedunkt> [dʏŋkə(n)] VERB intr

scheinen +Dat

me dunk(t)!

das ist (ja) allerhand!

mij dunkt, dat …

mir scheint, dass …

wat dunkt u ervan?

was meinen Sie dazu?

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski