Übersetzungen für „stadhouderloos“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ou·der·loos [ɑudərlos] ADJ

ouderloos

elternlos

staf·hou·der <stafhouder|s> [stɑfhɑudər] SUBST m belg

stafhouder

Vorsitzende(r) m der Anwaltskammer

va·der·loos [vadərlos] ADJ

1. vaderloos (zonder vader):

vaderloos

vaterlos

2. vaderloos (onwettig):

vaderloos

unehelich

vaderloos

illegitim

moe·der·loos [mudərlos] ADJ

moederloos

mutterlos

stand·hou·den <hield stand, h. standgehouden> [stɑnthɑudə(n)] VERB intr

1. standhouden (overeind blijven):

standhouden

standhalten +Dat

standhouden übtr

bestehen

standhouden übtr

sich halten

de muur hield stand ondanks de beschietingen

die Mauer hielt der Beschießung stand

tegen de vijand standhouden übtr

sich gegen den Feind halten

tegenover alle kritiek standhouden übtr

jeder Kritik standhalten

tegenover alle kritiek standhouden übtr

vor jeder Kritik bestehen können

2. standhouden (personen):

standhouden

sich behaupten

standhouden

bestehen

standhouden

sich halten

die speler hield goed stand in de wedstrijd

der Spieler hatte sich im Wettkampf gut geschlagen

3. standhouden (blijven bestaan):

standhouden

Bestand haben

standhouden

sich halten

hun huwelijk heeft niet standgehouden

ihre Ehe ist in die Brüche gegangen

stuur·loos [styrlos] ADJ

stuurloos

steuerlos

stuurloos übtr

richtungslos