Niederländisch » Deutsch

voor·keur·spel·ling <voorkeurspelling|en> [vorkørspɛlɪŋ] SUBST f

voor·kau·wen <kauwde voor, h. voorgekauwd> [vorkɑuwə(n)] VERB trans ook übtr

don·der·stem <donderstem|men> [dɔndərstɛm] SUBST f

voor·deur <voordeur|en> [vordør] SUBST f

voor·be·stem·men <bestemde voor, h. voorbestemd> [vorbəstɛmə(n)] VERB trans

voor·stand·ster SUBST f

voorstandster weibliche Form von voorstander

Siehe auch: voorstander

voor·stan·der <voorstander|s> [vorstɑndər] SUBST m

voor·keurs·be·han·de·ling <voorkeursbehandeling|en> [vorkørzbəhɑndəlɪŋ] SUBST f

voor·ken·nis [vorkɛnɪs] SUBST f geen Pl

voor·kant <voorkant|en> [vorkɑnt] SUBST m

ˈvoor·ko·men1 [vorkomə(n)] SUBST nt geen Pl

voor·on·der·stel·len <vooronderstelde, h. voorondersteld> [vorɔndərstɛlə(n)] VERB trans

voor·stad <voor|steden> [vorstɑt] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski