Übersetzungen für „voorsteden“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

voor·ste·ken <stak voor, h./i. voorgestoken> [vorstekə(n)] VERB intr belg

voorsteken

sich vordrängen

voor·ste·ven <voorsteven|s> [vorstevə(n)] SUBST m scheepv.

voorsteven

Vor(der)steven m

voor·stel·len¹ <stelde voor, h. voorgesteld> [vorstɛlə(n)] VERB trans

1. voorstellen (introduceren):

voorstellen

vorstellen

voorstellen

bekannt machen

de aanwezigen aan elkaar voorstellen

die Anwesenden miteinander bekannt machen

mag ik u even voorstellen? (de aangesprokene introduceren)

darf ich Sie Herrn X. vorstellen?

mag ik u even voorstellen? (iem aan de aangesprokene introduceren)

darf ich Ihnen Herrn X. vorstellen?

2. voorstellen (opperen):

voorstellen

vorschlagen

wijzigingen voorstellen

Änderungen vorschlagen

3. voorstellen (de rol spelen van):

voorstellen

darstellen

hij stelt in dat stuk Othello voor

er stellt in dem Stück den Othello dar

4. voorstellen (een beeld geven van):

voorstellen

darstellen

wat moet dat voorstellen?

was soll das darstellen?

wat moet dat voorstellen? übtr

was soll das heißen?

voor·stem·men <stemde voor, h. voorgestemd> [vorstɛmə(n)] VERB intr

voorstemmen

dafürstimmen

voort·spoe·den <spoedde zich voort, h./i. zich voortgespoed> [vortspudə(n)] VERB wk ww

voortspoeden zich voortspoeden:

voortspoeden

dahineilen

voor·stan·der <voorstander|s> [vorstɑndər] SUBST m

voorstander

Befürworter m

voorstander (sterker)

Verfechter m

voor- en tegenstanders

Befürworter und Gegner

voor·stel <voorstel|len> [vorstɛl] SUBST nt

voorstel

Vorschlag m

voorstel (ambtelijk, officieel)

Antrag m

een voorstel afstemmen [o. verwerpen ]

einen Antrag verwerfen

iem een voorstel doen

jdm einen Vorschlag machen

op voorstel van

auf Antrag [o. Vorschlag] von

een voorstel tot wetswijziging indienen

einen Antrag zur Gesetzesänderung einbringen

voor·stad <voor|steden> [vorstɑt] SUBST f

voorstad

Vorstadt f

voorstad

Vorort m

voor·staan <stond voor, h. voorgestaan> [vorstan] VERB intr

1. voorstaan (leiden):

voorstaan

führen

met twee punten voorstaan

mit zwei Punkten führen

2. voorstaan:

voorstaan (verdedigen)

eintreten für

voorstaan (iets)

vertreten

voorstaan (zich inzetten voor iets)

befürworten

voorstaan (iets verdedigen)

verfechten

een mening voorstaan

eine Meinung vertreten

een plan voorstaan

einen Plan befürworten

de auto staat voor

das Auto ist vorgefahren

hij staat er goed voor

um ihn ist es gut bestellt

zich op iets laten voorstaan

auf etw Akk pochen

voor·bid·den <bad voor, h. voorgebeden> [vorbɪdə(n)] VERB trans

voorbidden

vorbeten

voor·hou·den <hield voor, h. voorgehouden> [vorhɑudə(n)] VERB trans

1. voorhouden (houden voor):

voorhouden

vorhalten

iem een spiegel voorhouden ook übtr

jdm den Spiegel vorhalten

2. voorhouden (wijzen op):

voorhouden

vorhalten

voorhouden

Vorhaltungen machen wegen +Gen

iem zijn slechte gedrag voorhouden

jdm sein schlechtes Benehmen vorhalten

voor·lei·den <leidde voor, h. voorgeleid> [vorlɛɪdə(n)] VERB trans

voorleiden

vorführen

voor·rij·den¹ <reed voor, h. voorgereden> [vorɛidə(n)] VERB trans (voor de deur, ingang plaatsen)

voorrijden

vorfahren

de auto voorrijden

das Auto vorfahren

voor·wen·den <wendde voor, h. voorgewend> [vorwɛndə(n)] VERB trans

voorwenden

vorgeben

voorwenden

vortäuschen

voorwenden (als smoes gebruiken)

vorschützen

voorgewende onwetendheid

vorgetäuschte Unwissenheit f

ziekte voorwenden (als smoes)

Krankheit vorschützen

ziekte voorwenden (doen alsof)

Krankheit vortäuschen

voor·han·den [vorhɑndə(n)] ADJ

voorhanden

vorhanden

voorhanden (voorradig)

vorrätig