Übersetzungen für „durchlügen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈdurch·lau·fen² VERB trans unreg (zurücklegen)

durchlaufen

doorlopen

durchlaufen

stuklopen

durch·ˈle·ben [-ˈleːbn̩] VERB trans

durchleben

doorleven

durchleben

doormaken

ˈdurch·le·sen VERB trans unreg

durchlesen

(helemaal) doorlezen

ˈdurch·sä·gen VERB trans

durchsägen

doorzagen

ˈdurch·sa·gen VERB trans

1. durchsagen (mündlich weitergeben):

durchsagen

omroepen

2. durchsagen (übermitteln):

durchsagen

doorgeven

durch·ˈdrun·gen [-ˈdrʊŋən] ADJ

durchdrungen → durchdringen

Siehe auch: durchdringen , durchdringen

durch·ˈdrin·gen² VERB trans unreg

1. durchdringen (durch etw dringen):

durchdringen

doordringen

durchdringen

dringen door

2. durchdringen übtr:

durchdringen

doordringen

durchdringen

vervullen

von etw durchdrungen sein

van iets doordrongen zijn

ˈdurch·drin·gen¹ VERB intr unreg

1. durchdringen:

durchdringen

doordringen

2. durchdringen übtr (erreichen):

durchdringen

doorzetten

durchdringen

gedaan krijgen

mit einer Forderung durchdringen

een eis vervuld krijgen

durch·ˈlüf·ten VERB trans

durchlüften

ventileren

durchlüften

(goed) luchten

ˈdurch·las·sen VERB trans unreg

1. durchlassen (vorbei lassen):

durchlassen

erdoor laten (gaan)

durchlassen

toelaten

2. durchlassen (durchdringen lassen):

durchlassen

doorlaten

durchlassen

niet dicht zijn

3. durchlassen ugs übtr (durchgehen lassen):

durchlassen

laten passeren

durchlassen

door de vingers zien

jdm etw durchlassen

bij iem iets door de vingers zien

durch·ˈlei·den [-ˈl͜aidn̩] VERB trans unreg geh

durchleiden

doorstaan

durchleiden

moeten doormaken

ˈdurch·bie·gen² VERB refl unreg

durchbiegen

doorzakken

durchbiegen

doorbuigen

ˈdurch·schla·gen¹ VERB intr unreg

1. durchschlagen (durchdringen):

durchschlagen

doorslaan

durchschlagen

(vocht) doorlaten

2. durchschlagen (sich auswirken):

durchschlagen

doorwerken

durchschlagen

gevolgen hebben voor

die hohen Löhne schlagen auf die Preise durch

de hoge lonen werken door in de prijzen

das Temperament des Vaters schlägt bei ihm durch

het temperament van de vader vind je bij hem terug

3. durchschlagen:

durchschlagen

laxerend werken

4. durchschlagen TECH (durchbrechen):

durchschlagen

doorslaan

durch·ˈlö·chern [-ˈløːçɐn] VERB trans

1. durchlöchern:

durchlöchern

gaten maken in

durchlöchern

doorzeven

durchlöchern

perforeren

2. durchlöchern übtr:

durchlöchern

uithollen

durchlöchern

ondermijnen

Vorschriften durchlöchern

voorschriften uithollen

ˈdurch·drän·gen VERB refl ugs

durchdrängen

zich moeizaam een weg banen

durchdrängen

erdoor dringen

ˈdurch·brin·gen VERB trans unreg

1. durchbringen:

durchbringen

erdoor brengen

durchbringen

over de grens brengen

2. durchbringen (für Unterhalt sorgen):

durchbringen

erdoor slepen [o. halen]

die Großeltern auch durchbringen müssen

ook voor de grootouders moeten zorgen

sich mühsam durchbringen

met moeite z'n brood verdienen [o. het hoofd boven water houden]

3. durchbringen (ausgeben):

durchbringen

erdoor jagen

durchbringen

verkwisten

ˈdurch·drin·gen¹ VERB intr unreg

1. durchdringen:

durchdringen

doordringen

2. durchdringen übtr (erreichen):

durchdringen

doorzetten

durchdringen

gedaan krijgen

mit einer Forderung durchdringen

een eis vervuld krijgen

ˈdurch·läs·sig ADJ

1. durchlässig:

durchlässig

doorlatend

durchlässig

poreus

durchlässig

lek

2. durchlässig übtr:

durchlässig

flexibel

durchlässig

soepel

etw durchlässig gestalten

zorgen dat iets niet star [o. flexibel] wordt

Durch·laucht <Durchlaucht, Durchlauchten> [ˈdʊrçl͜auxt, -ˈl͜auxt] SUBST f

Durchlaucht

Doorluchtigheid

ˈDurch·lass <Durchlasses, Durchlässe> [ˈdʊrçlas] SUBST m

1. Durchlass (Durchgang):

Durchlass

doorlaat

Durchlass

opening

Durchlass

doorgang

2. Durchlass (Zugang) kein Pl:

Durchlass

het doorlaten

jdm freien Durchlass geben

iem vrij door laten gaan [o. vrije doorgang geven]