Übersetzungen für „malie“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Aˈza·lie <Azalie, Azalien> [aˈ͜tsaːli̯ə] SUBST f

Azalie

azalea

ˈDah·lie <Dahlie, Dahlien> [ˈdaːli̯ə] SUBST f

Dahlie

dahlia

For·ˈma·lie <Formalie, Formalien> [fɔrˈmaːli̯ə] SUBST f meist Pl

Formalie

formaliteit

ˈma·len¹ [ˈmaːlən] VERB trans

1. malen (ein Bild herstellen):

malen

schilderen

malen

kleuren

malen

verven

große Buchstaben malen

grote letters tekenen

in Öl malen

in [o. met] olieverf schilderen

rot gemalte Lippen

rood geverfde lippen

nach dem Leben/der Natur malen

naar het leven/de natuur schilderen

2. malen (anstreichen):

malen

afschilderen

malen

aanschouwelijk weergeven

etw grau in grau malen übtr

iets somber afschilderen

ein Anblick zum Malen

een kostelijk gezicht

Wissensecke: Den Teufel an die Wand malen

ˈLi·lie <Lilie, Lilien> [ˈliːli̯ə] SUBST f

Lilie

lelie

ˈFo·lie <Folie, Folien> [ˈfoːli̯ə] SUBST f

1. Folie:

Folie (Projektorfolie, Plastikfolie)

folie

Folie (Metallfolie)

foelie

2. Folie übtr:

Folie

achtergrond

Ma·ˈgie <Magie> [maˈgiː] SUBST f kein Pl

1. Magie (übersinnliche Kraft):

Magie

toverkunst

Magie

magie

2. Magie (Zaubertricks):

Magie

goochelarij

Ma·ˈnie <Manie, Manien> [maˈniː] SUBST f geh

Manie

manie

Manie

ziekelijke zucht

mal [maːl] ADV

1. mal ugs (einmal):

mal

eens

wenn das mal gut geht!

als dat maar goed afloopt!

2. mal MATH:

mal

maal

mal

vermenigvuldigd met

Ma·ˈlaise <Malaise, Malaisen[o. Malaises, Malaises] > [maˈlɛːzə] SUBST f [o. nt] geh

Malaise

onbehagen nt

Malaise

misère

Malaise

malaise

Em·bo·ˈlie <Embolie, Embolien> [ɛmboˈliː, -ˈliːən] SUBST f MED

Embolie

embolie

Fa·ˈmi·lie <Familie, Familien> [faˈmiːli̯ə] SUBST f

1. Familie:

Familie

(huis)gezin nt

Familie

familie ook fig.

eine feine [o. schöne ] Familie! iron

het is me wat fraais, die familie!

eine Familie gründen geh

een gezin stichten

das bleibt in der Familie ugs

dat blijft in de familie [o. onder ons]

2. Familie (Geschlecht, Herkunft):

Familie

familie

Familie

geslacht nt

Familie

(bloed)verwanten

aus guter Familie sein

van goeden huize [o. afkomst] zijn

3. Familie (Kinder):

das junge Paar hat noch keine Familie

het jonge paar heeft nog geen kinderen

4. Familie:

Familie BIO, BOT

familie

Ka·ˈme·lie <Kamelie, Kamelien> [kaˈmeːli̯ə] SUBST f

Kamelie

camelia

ˈda·ma·lig [ˈdaːmaːlɪç] ADJ

damalig

toenmalig

damalig

van toen

damalig

uit die tijd

So·ˈma·lia <Somalias> [zoˈmaːli̯a] SUBST nt kein Pl

Somalia

Somalië