Übersetzungen für „voortbrengend“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈtrost·brin·gend, ˈTrost brin·gend ADJ

trostbringend → Trost

Siehe auch: Trost

Trost <Trost(e)s> [troːst] SUBST m kein Pl (Zuspruch, Linderung)

Trost

troost

Trost bringend

troostend

ein magerer [o. schwacher] Trost

een magere/schrale troost

jdm Trost spenden geh

iem troosten

zu deinem Trost

om je (een beetje) te troosten

zum Trost

als [o. bij wijze van] troost

(wohl) nicht ganz [o. recht] bei Trost(e) sein ugs

niet goed wijs [o. snik] zijn

(wohl) nicht ganz [o. recht] bei Trost(e) sein ugs

van lotje getikt zijn

ˈfort·brin·gen VERB trans unreg

1. fortbringen (wegbringen):

fortbringen

wegbrengen

2. fortbringen (bewegen):

fortbringen

voort [o. verder] [o. weg] krijgen

fortbringen

van de plaats krijgen

er ist vom Schaufenster nicht fortzubringen

hij is van de etalage niet weg te slaan

ˈan·stren·gend [ˈanʃtrɛŋənt] ADJ

anstrengend

inspannend

anstrengend

vermoeiend

ˈfrucht·brin·gend, ˈFrucht brin·gend ADJ

1. fruchtbringend:

fruchtbringend

vruchtbaar

fruchtbringend

vruchtdragend

2. fruchtbringend übtr (erfolgreich):

fruchtbringend

vruchtbaar

3. fruchtbringend übtr (nützlich):

fruchtbringend

nuttig