Niederländisch » Deutsch

krie·be·len1 <kriebelde, h. gekriebeld> [kribələ(n)] VERB trans

2. kriebelen (slordig, klein schrijven):

krimp·fo·lie [krɪmpfoli] SUBST f geen Pl

krijgs·ge·van·gen [krɛixsxəvɑŋə(n)] ADJ

ge·zwol·gen VERB

gezwolgen volt. deelw. van zwelgen¹, zwelgen²

Siehe auch: zwelgen , zwelgen

zwel·gen1 <zwolg, h. gezwolgen> [zwɛlɣə(n)] VERB trans (gulzig eten, drinken)

ver·bol·gen <verbolgen, verbolgener, verbolgenst> [vərbɔlɣə(n)] ADJ

ver·vol·gen <vervolgde, h. vervolgd> [vərvɔlɣə(n)] VERB trans

1. vervolgen (verder volgen):

4. vervolgen (aanklagen):

ver·zwol·gen VERB

verzwolgen 3. Pers Pl Imperf van verzwelgen

Siehe auch: verzwelgen

ver·zwel·gen <verzwolg, h. verzwolgen> [vərzwɛlɣə(n)] VERB trans

2. verzwelgen (doen verdwijnen, opnemen):

krij·gen <kreeg, h. gekregen> [krɛiɣə(n)] VERB trans

kriegen ugs
ergattern ugs

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski