Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „Vulkans“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

Meintest du vielleicht: vulkaan , vulkanisme , vulkanisch , kans , Balkan , balans , glans , vulling , vulgair und vullen

vul·kaan <vul|kanen> [vʏlkan] SUBST m

Vulkan m

werkzame/uitgedoofde vulkanen

aktive/erloschene Vulkane Pl

vul·ka·nisch [vʏlkanis] ADJ

vul·ka·nis·me [vʏlkanɪsmə] SUBST nt geen Pl

vul·len <vulde, h. gevuld> [vʏlə(n)] VERB trans

vullen (flessen volmaken)

het artikel vulde 3 kolommen

der Artikel füllte drei Spalten

het eten vult ontzettend

das Essen macht ordentlich satt

een gat vullen übtr

ein Loch stopfen

een kinderhand is gauw gevuld übtr

Kinder sind leicht zufriedenzustellen

zijn tijd met lezen vullen übtr

seine Zeit mit Lesen ausfüllen

de spleten met stopverf vullen

die Ritzen mit Kitt ausfüllen

tanden vullen

de zaal begint zich te vullen

der Saal beginnt sich zu füllen

zijn zakken vullen übtr abw

sich Dat die Taschen füllen

de wind vult de zeilen

der Wind bläht die Segel

vul·gair <vulgaire, vulgairder, vulgairst> [vʏlɣɛjdr] ADJ

1. vulgair (ordinair):

2. vulgair (van het volk):

Vulgär-

vulgär-

het vulgair Latijn

das Vulgärlatein

vul·ling <vulling|en> [vʏlɪŋ] SUBST f

1. vulling:

vulling (vulsel)

vulling (vlees, worst)

Füllsel nt

vulling (in kledingstuk)

Polster nt

2. vulling (tanden, kiezen):

3. vulling:

vulling (verwisselbare patroon: van vulpen, spuitbus e.d.)

Patrone f

vulling (verwisselbare patroon: stift in ballpoint, potlood)

Mine f

4. vulling (het vullen):

Füllen nt

glans <glans|en, glanzen> [ɣlɑns] SUBST m

1. glans:

glans (uitstraling, schijnsel)

Glanz m

glans (zwak)

2. glans (spiegelende reflectie):

Glanz m

Feuer nt

zijn glans verliezen

seinen Glanz verlieren

ogen zonder glans

glanzlose Augen Pl

3. glans (praal, wereldse eer):

Glanz m

Glorie f form

de glans van het hof

der Glanz des Hofes

voor iets met glans slagen

etw glänzend bestehen

ba·lans <balans|en> [balɑns] SUBST f

1. balans (weegwerktuig):

2. balans (evenwicht):

Gleichgewicht nt

Balance f

iets in balans houden

etw im Gleichgewicht halten

uit balans raken

aus der Balance kommen

uit balans raken

das Gleichgewicht verlieren

3. balans econ.:

Bilanz f

een geflatteerde balans

eine frisierte Bilanz

de jaarlijkse balans

die Jahresbilanz

de balans opmaken

die Bilanz aufstellen

de balans opmaken übtr

de balans sluit niet

die Bilanz stimmt nicht

de balans met verliessaldo

der Verlustabschluss

de balans met winstsaldo

der Gewinnabschluss

Bal·kan [bɑlkɑn] SUBST f geen Pl

Balkan m

kans <kans|en> [kɑns] SUBST f

1. kans:

kans (mogelijkheid)

Chance f

kans (wat in iems vermogen ligt)

kans (vooruitzicht)

je hebt alle kans dat …

es ist sehr gut möglich, dass …

de kansen keren

das Glück wendet sich

de kans krijgen te …

die Gelegenheit bekommen, zu …

de kans lopen

kans maken op

Aussicht haben auf +Akk

de kans op ijzel

die Glatteisgefahr

de kans op succes

die Erfolgschance

er is kans op regen

es gibt möglicherweise Regen

de kans op een prijs

die Aussicht auf einen Preis

ik zie er wel kans toe

ich sehe schon Möglichkeiten

met kans van slagen

er is veel kans dat …

es ist wahrscheinlich, dass …

2. kans (gunstige gelegenheid):

kans

Chance f

kans

zijn kans aangrijpen

seine Chance wahrnehmen [o. ausnutzen]

hij zag geen kans te vluchten

er sah keine Chance zu fliehen

grijp je kans!

nutze die Gelegenheit!

zijn kans schoon zien

die Chance ausnutzen [o. wahrnehmen]

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski