Niederländisch » Deutsch

door·sne·de <doorsnede|s, doorsnede|n> [dorsnedə] SUBST f

1. doorsnede (snijvlak):

2. doorsnede (denkbeeldig vlak):

4. doorsnede (middellijn):

5. doorsnede (gemiddeld):

im Schnitt ugs

door·nen [dornə(n)] ADJ

doorn <doorn|en, doorn|s> [dorn] SUBST m

1. doorn (uitsteeksel aan een plant):

Dorn m

2. doorn (struik, heester):

3. doorn (uitsteeksel bij dieren):

ˈdoor·snij·den2 <sneed door, h. doorgesneden> [dorsnɛidə(n)] VERB trans

door·dat [dordɑt] KONJ

door·een [doren] ADV

doods <doodse, doodser, meest doods> [dots] ADJ

3. doods (zonder kleur, uitdrukking):

dooi·en <dooide, h. gedooid> [dojə(n)] VERB unpers ww

dood·eng [dotɛŋ] ADJ

doop·sel <doopsel|s> [dopsəl] SUBST nt

dorst1 [dɔrst] SUBST m geen Pl ook übtr

dor·sen <dorste, h. gedorst> [dɔrsə(n)] VERB trans

dor·sten <dorstte, h. gedorst> [dɔrstə(n)] VERB intr

1. dorsten (begeren):

dürsten nach +Akk

2. dorsten (dorst voelen naar):

dürsten nach +Akk

dou·a·ne1 [duwanə] SUBST f geen Pl

1. douane (dienst):

Zoll m

2. douane (kantoor):

Zollamt nt

door1 [dor] ADV

1. door (als achterzetsel; een beweging):

durch +Akk (… (hin)durch)
het kan ermee door übtr

2. door (als achterzetsel; het plaatsgevonden hebben van iets):

durch +Akk … (hin)durch

3. door (als achterzetsel; gedurende):

hindurch +Akk
über +Akk

4. door (na ‘onder’):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski