Niederländisch » Deutsch

be·stel·len <bestelde, h. besteld> [bəstɛlə(n)] VERB trans

1. bestellen (laten komen):

3. bestellen (reserveren):

be·stel·ler <besteller|s> [bəstɛlər] SUBST m

2. besteller (iem die goederen laat komen):

her·stel·len3 <herstelde, h. hersteld> [hɛrstɛlə(n)] VERB trans

2. herstellen (wat verstoord is):

her·stel·ler <hersteller|s> [hɛrstɛlər] SUBST m

2. hersteller (reparateur):

ver·stel·len <verstelde, h. versteld> [vərstɛlə(n)] VERB trans

1. verstellen (stand veranderen):

2. verstellen (repareren):

ta·gli·a·tel·le [tɑljatɛlə] SUBST m geen Pl

na·be·stel·len <bestelde na, h. nabesteld> [nabəstɛlə(n)] VERB trans

doel·stel·ling <doelstelling|en> [dulstɛlɪŋ] SUBST f

1. doelstelling (gesteld doel):

Ziel nt

2. doelstelling (het bepalen van een doel):

af·stel·len <stelde af, h. afgesteld> [ɑfstɛlə(n)] VERB trans

op·stel·len1 <stelde op, h. opgesteld> [ɔpstɛlə(n)] VERB trans

1. opstellen (een plaats geven):

aan·stel·len1 <stelde aan, h. aangesteld> [anstɛlə(n)] VERB trans (in dienst stellen, nemen)

bij·stel·len <stelde bij, h. bijgesteld> [bɛistɛlə(n)] VERB trans

2. bijstellen (wet, plan):

ont·stel·len1 <ontstelde, h. ontsteld> [ɔntstɛlə(n)] VERB trans (doen schrikken)

on·der·stel·len <onderstelde, h. ondersteld> [ɔndərstɛlə(n)] VERB trans

1. onderstellen (als hypothese, uitgangspunt aannemen):

2. onderstellen (noodzakelijk aanwezig achten):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski