Übersetzungen für „flinken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

flik·ken <flikte, h. geflikt> [flɪkə(n)] VERB trans

1. flikken (handig doen, leveren):

flikken

deichseln

flikken abw

reinlegen

dat zullen ze mij niet meer flikken

darauf falle ich nicht mehr rein

2. flikken (verstellen):

flikken

flicken

flikken

ausbessern

lin·ken <linkte, h. gelinkt> [lɪŋkə(n)] VERB trans

linken

verlinken

blin·ken <blonk, h. geblonken> [blɪŋkə(n)] VERB intr

blinken (licht(jes), spiegel, water)

blinken

blinken (goud, water, ogen)

glänzen

blinken (goud, water, ogen)

gleißen form

blinken (ogen)

leuchten

alles blinkt er

alles blitzt und blinkt

blinkend goud

gleißendes Gold

in haar ogen blonken tranen

in ihren Augen glänzten Tränen

van netheid blinken

vor Sauberkeit blitzen [o. blinken] [o. glänzen]

zijn gezicht blonk van vreugde übtr

sein Gesicht strahlte vor Freude

klin·ken¹ <klonk, h. geklonken> [klɪŋkə(n)] VERB trans (ambacht(elijk))

klinken

(ver)nieten

buizen/platen klinken

Röhren/Platten (ver)nieten

het zit geklonken übtr

die Sache ist unter Dach und Fach

slin·ken <slonk, i. geslonken> [slɪŋkə(n)] VERB intr

slinken

abnehmen

slinken

schwinden

slinken (voorraad, kapitaal ook)

schrumpfen

slinken (in aantal, kracht)

zurückgehen

slinkende krachten

abnehmende [o. schwindende] Kräfte

flink <flinke, flinker, flinkst> [flɪŋk] ADJ

1. flink (fors):

flink

kräftig

flink

stramm

flink

stattlich

flinke benen hebben

stramme Beine haben

zij is flink voor haar leeftijd

sie ist kräftig für ihr Alter

een flinke wandeling

ein längerer Spaziergang

2. flink (groot van afmeting, hoeveelheid):

flink

kräftig

flink

ordentlich

flink

tüchtig

een flink bedrag

ein stattlicher Betrag

iem er flink van langs geven

jdn ordentlich verdreschen

een flinke eter

ein tüchtiger Esser

hij is flink van postuur

er ist von stattlichem Wuchs

een flink pak slaag

eine ordentliche Tracht Prügel

flink schrikken

ganz schön erschrecken

flink wat mensen

eine ganze Menge Leute

iem flink de waarheid zeggen

jdm gehörig die Wahrheit sagen

3. flink (sterk van karakter):

flink

tapfer

flink

mannhaft

flink

beherzt

zich flink houden

sich tapfer halten

(van oude mensen) nog flink zijn

noch rüstig sein

flir·ten [flʏːrtə(n)]

flirten [[o. flɪrtə(n)]] flirtte, h. geflirt VERB intr:

flirten

flirten

flirten

anbändeln

flit·sen¹ <flitste, h./i. geflitst> [flɪtsə(n)] VERB intr

1. flitsen:

flitsen (zich snel voortbewegen: van personen)

flitzen

flitsen (zich snel voortbewegen: van gedachten, verschijnselen e.d.)

durchblitzen

flitsen (zich snel voortbewegen: van gedachten, verschijnselen e.d.)

durchfahren

flitsen (zich snel voortbewegen: van gedachten, verschijnselen e.d.)

durchzucken

2. flitsen (kort, fel licht geven):

flitsen

blitzen

er flitste een bliksemstraal in de lucht

ein Blitz durchzuckte den Himmel

flik·ker <flikker|s> [flɪkər] SUBST m

1. flikker (homoseksuele man):

flikker

Schwule(r) m

2. flikker (gemeen persoon):

flikker

Schuft m

flikker

Lump m

geen flikker uitvoeren

keinen Finger krummmachen

hij kan er geen flikker van

er versteht nicht die Bohne davon

iem op zijn flikker geven

jdm das Fell gerben

hin·ken <hinkte, h. gehinkt> [hɪŋkə(n)] VERB intr

hinken

hinken

hinken (van dieren)

lahmen

op twee gedachten hinken übtr

schwanken

pin·ken¹ <pinken, h. gepinkt> [pɪŋkə(n)] VERB trans (wegnemen)

pinken

wischen

een traan uit het oog pinken

eine Träne aus dem Auge wischen

zin·ken¹ [zɪŋkə(n)] ADJ

zinken

zinken

zinken

aus Zink

zinken

Zink-

een zinken dakgoot

eine Zinkdachrinne

drin·ken¹ [drɪŋkə(n)] SUBST nt geen Pl

drinken

Getränke Pl

drinken

Trank m form

het eten en drinken is er goed

die Verpflegung ist dort gut

stin·ken <stonk, h. gestonken> [stɪŋkə(n)] VERB intr

stinken

stinken

stinken (allgemeen)

(übel) riechen

stinken als een bunzing [o. als de pest]

stinken wie die Pest

het stinkt hier übtr

Eigenlob stinkt

een uur in de wind stinken

drei [o. sieben] Meilen gegen den Wind stinken

erin stinken ugs (betrapt worden)

erwischt werden

erin stinken (erin lopen)

hereinfallen

lin·ker [lɪŋkər] ADJ

linker

linke(r, s)

deze hand is mijn linker

diese Hand ist meine linke

hij nam de bal vol op de linker

er nahm den Ball voll mit dem linken Fuß