Übersetzungen für „magersüchtig“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

heers·zuch·tig <heerszuchtige, heerszuchtiger, heerszuchtigst> [hersʏxtəx] ADJ

heerszuchtig

herrschsüchtig

eer·zuch·tig <eerzuchtige, eerzuchtiger, eerzuchtigst> [erzʏxtəx] ADJ

eerzuchtig

ehrgeizig

heb·zuch·tig <hebzuchtige, hebzuchtiger, hebzuchtigst> [hɛpsʏxtəx] ADJ

hebzuchtig

habgierig

god·vruch·tig <godvruchtige, godvruchtiger, godvruchtigst> [ɣɔtfrʏxtəx] ADJ (godvrezend, vroom)

godvruchtig

gottesfürchtig

luid·ruch·tig <luidruchtige, luidruchtiger, luidruchtigst> [lœytrʏxtəx] ADJ

luidruchtig

lautstark

luidruchtig

geräuschvoll

luidruchtig

lärmend

een luidruchtig geschreeuw

ein laut(stark)es Geschrei

baat·zuch·tig [batsʏxtəx] ADJ

baatzuchtig

eigennützig

baatzuchtig

gewinnsüchtig

baatzuchtig

profitgierig

wei·ger·ach·tig [wɛiɣərɑxtəx] ADJ

weigerachtig

ablehnend

weigerachtig

abweisend

weigerachtig

zurückweisend

een weigerachtig antwoord

eine abschlägige Antwort

hij bleef weigerachtig

er blieb bei seiner Weigerung

een weigerachtige houding

eine abweisende Haltung

een weigerachtig man

ein widersetzlicher Mensch

neer·slach·tig <neerslachtige, neerslachtiger, neerslachtigst> [nerslɑxtəx] ADJ

neerslachtig

niedergeschlagen

iem neerslachtig maken

jdn bedrücken

vluch·tig <vluchtige, vluchtiger, vluchtigst> [vlʏxtəx] ADJ

vluchtig

flüchtig

ons vluchtig bestaan

unser flüchtiges Dasein

een vluchtige blik op iets slaan

einen flüchtigen Blick auf etw Akk werfen

vluchtige olie

flüchtige(s) Öl nt

ge·mak·zuch·tig <gemakzuchtige, gemakzuchtiger, gemakzuchtigst> [ɣəmɑksʏxtəx] ADJ

gemakzuchtig

bequem

dat vind ik nogal gemakzuchtig van hem

ich finde, dass er es sich Dat reichlich bequem macht

vraat·zuch·tig <vraatzuchtige, vraatzuchtiger, vraatzuchtigst> [vratsʏxtəx] ADJ

vraatzuchtig

gefräßig

wraak·zuch·tig [vraksʏxtəx] ADJ

wraakzuchtig

rachsüchtig form

wraakzuchtig

rachgierig form

wraakzuchtig

rachedurstig form

zelf·zuch·tig <zelfzuchtige, zelfzuchtiger, zelfzuchtigst> [zɛlfsʏxtəx] ADJ

zelfzuchtig

selbstsüchtig

ge·not·zuch·tig [ɣənɔtsʏxtəx] ADJ

genotzuchtig

genusssüchtig

oor·logs·zuch·tig [orlɔxsʏxtəx] ADJ

oorlogszuchtig

kriegerisch

oorlogszuchtig

kriegslustig

drach·tig [drɑxtəx] ADJ

drachtig

trächtig

krach·tig <krachtige, krachtiger, krachtigst> [krɑxtəx] ADJ

1. krachtig:

krachtig (met fysieke kracht)

kräftig

krachtig (met fysieke kracht)

kraftvoll

krachtig (met fysieke kracht)

stark

krachtig (met kracht uitgevoerd)

wuchtig

een krachtig applaus

starke(r) Beifall m

met krachtige hand regeren übtr

mit starker Hand regieren

2. krachtig (met geestelijke, zedelijke kracht):

krachtig

kraftvoll

krachtig

energisch

een krachtige persoonlijkheid

eine kraftvolle Persönlichkeit

een krachtig protest

ein energischer Protest

3. krachtig (grote uitwerking hebbend):

krachtig

kräftig

krachtig

stark

krachtig

wirksam

een krachtig geneesmiddel

ein wirksames Heilmittel

een krachtige soep

eine kräftige Suppe

plech·tig <plechtige, plechtiger, plechtigst> [plɛxtəx] ADJ

plechtig

feierlich

een plechtige eed

ein feierlicher Eid

plechtige taal

feierliche [o. erhabene] Sprache

iem iets plechtig verzekeren

jdm etw feierlich versprechen

prach·tig <prachtige, prachtiger, prachtigst> [prɑxtəx] ADJ

1. prachtig (kostbaar ingericht, versierd):

prachtig

prächtig

een prachtige zaal

ein prächtiger Saal

2. prachtig (van grote esthetische waarde):

prachtig

wunderschön

prachtig mooi

wunderschön

een prachtig schilderstuk

ein wunderschönes Gemälde

een prachtig uitzicht

eine herrliche Aussicht

3. prachtig (bijzonder goed):

prachtig

ausgezeichnet

een prachtig voorbeeld

ein ausgezeichnetes Beispiel

prachtig weer

herrliche(s) Wetter nt

4. prachtig (bijzonder geschikt):

prachtig

fabelhaft

dat komt prachtig uit

das trifft sich wunderbar

prachtig!

fabelhaft!