Niederländisch » Deutsch

op·perst [ɔpərst] ADJ

1. opperst (hoogst gelegen):

oberste(r, s)

2. opperst (boven allen gaande):

oberste(r, s)
höchste(r, s)

3. opperst (hoogst):

höchste(r, s)

ko·pi·ist <kopiist|en> [kopijɪst] SUBST m

puist <puist|en> [pœyst] SUBST f

ope·ning <opening|en> [opənɪŋ] SUBST f

2. opening (het voor het eerst openstellen):

3. opening (gat):

4. opening (het beginnen):

uto·pist <utopist|en> [ytopɪst] SUBST m

op·komst [ɔpkɔmst] SUBST f geen Pl

1. opkomst (zon, maan):

3. opkomst (toneel):

4. opkomst (gewas):

7. opkomst mil.:

op·een [ɔpen] ADV

1. opeen (op elkaar):

ope·ra <opera|'s> [opera] SUBST m

op·eens [ɔpens] ADV

ope·ner <opener|s> [opənər] SUBST m

op·eten <at op, h. opgegeten> [ɔpetə(n)] VERB trans

2. opeten (verkwisten):

ju·rist <jurist|en> [jyrɪst] SUBST m

knuist <knuist|en> [knœyst] SUBST f

me·nist <menist|en> [menɪst] SUBST m rel.

nu·dist <nudist|en> [nydɪst] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski