Übersetzungen für „vedute“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ve·det·te <vedette|s, vedette|n> [vədɛtə] SUBST m

vedette

Star m

meu·te <meute|n, meute|s> [møtə] SUBST f

meute

Meute f

ver·te <verte|n, verte|s> [vɛrtə] SUBST f

verte

Ferne f

verte (uitgestrektheid)

Weite f

in/uit de verte

in/aus der Ferne

het lijkt er in de verte op übtr

es hat damit eine entfernte Ähnlichkeit

ik denk er in de verste verte niet aan übtr

ich denke nicht im Entferntesten daran

ven·no·te SUBST f

vennote weibliche Form von vennoot

Siehe auch: vennoot

ven·noot <ven|noten> [vɛnot] SUBST m

vennoot

Gesellschafter m

vennoot

Teilhaber m

beherend vennoot

geschäftsführende(r) Gesellschafter m

beherend vennoot

leitende(r) Teilhaber m

commanditaire vennoot

Kommanditist m

slapende [o. stille ] vennoot

stille(r) Teilhaber m

vech·ten <vocht, h. gevochten> [vɛxtə(n)] VERB intr

vechten

kämpfen

vechten (vechtpartij)

sich schlagen

vechten (vechtpartij)

sich raufen

vechten om toegangskaarten

sich um Eintrittskarten reißen

wij moesten vechten om in de trein te komen

wir mussten uns einen Platz im Zug erkämpfen

tegen de slaap vechten

mit dem Schlaf kämpfen

voor een ideaal vechten

für ein Ideal kämpfen

zich dood vechten

sich zu Tode kämpfen

vech·ter <vechter|s> [vɛxtər] SUBST m

1. vechter (iem die taai volhoudt):

vechter

Kämpfernatur f

2. vechter (iem die vecht):

vechter

Kämpfer m

ven·ster <venster|s> [vɛnstər] SUBST nt ook comput.

venster

Fenster nt

getraliede vensters

Gitterfenster Pl

een venster dat op de straat uitziet

ein Fenster zur Straße (hin)

ver·stek <verstek|ken> [vərstɛk] SUBST nt

1. verstek jur.:

verstek

Säumnis nt

bij verstek veroordelen

in Abwesenheit verurteilen

verstek laten gaan (niet op de rechtszitting verschijnen)

einen Gerichtstermin absichtlich versäumen

verstek laten gaan übtr

nicht erscheinen

verstek verlenen

ein Versäumnisurteil erlassen

2. verstek (planken):

verstek

Gehrung f

iets met verstek zagen

etw auf Gehrung sägen

ge·du·vel [ɣədyvəl] SUBST nt geen Pl

geduvel

Ärger m

geduvel

Theater nt ugs

ve·der SUBST f

veder → veer

Siehe auch: veer , veer

veer² <veren> [ver] SUBST nt (veerboot)

veer

Fähre f

veer¹ <veren> [ver] SUBST f (vogels, schrijfgereedschap, draad)

veer

Feder f

iem achter de [o. zijn] veren zitten übtr (opjagen)

jdm Dampf machen

zo licht als een veertje

federleicht

met andermans veren pronken übtr

sich mit fremden Federn schmücken

hij heeft er een veer moeten laten übtr

er hat Federn lassen müssen

een stalen veer

eine Stahlfeder

vroeg uit de veren

früh aus den Federn

de veren uittrekken

rupfen

rou·te <route|s, route|n> [rutə] SUBST f

route

Strecke f

route

Route f

een duidelijk aangegeven route

eine gut ausgeschilderte Strecke

dat ligt niet op onze route

das liegt nicht auf unserem Weg

een route volgen

einer Route folgen

mi·nu·te [minyt]

à la minute

sofort

à la minute

auf der Stelle

ven·du <vendu|'s> [vɛndy] SUBST nt of m

1. vendu (openbare verkoping):

vendu

Auktion f

vendu

Versteigerung f

2. vendu (veilinggebouw):

vendu

Auktionslokal nt

ve·ter <veter|s> [vetər] SUBST m

veter

Schnürsenkel m

zijn veters vastmaken/losmaken

seine Schnürsenkel binden/lösen

ven·ten¹ <ventte, h. gevent> [vɛntə(n)] VERB trans

venten

hausieren

venten (op de weg)

Straßenhandel treiben

vis venten

Straßenhandel mit Fisch treiben

ven·ter <venter|s> [vɛntər] SUBST m

venter (huis aan huis)

Hausierer m

venter (langs de weg)

Straßenhändler m

dut·je <dutje|s> [dʏcə] SUBST nt

dutje

Nickerchen nt

dutje

Schläfchen nt

dutje

Schlummer m kein Pl

een dutje doen

ein Nickerchen machen [o. halten]

vee [ve] SUBST nt geen Pl

vee

Vieh nt

als vee bijeengedreven

wie Vieh zusammengetrieben

vee houden

Vieh halten

een kudde vee

eine Viehherde