Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „verkrebst“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

ver·kre·gen: Adjektiv und Adverb
ver·kreu·ken: Verb
ver·keerd: Adjektiv und Adverb
ver·ke·ren: Verb
ver·ko·ren: Adjektiv und Adverb
ver·kie·zen: Verb
ver·kle·den: Verb
ver·kleumd: Adjektiv und Adverb
ver·krach·ten: Verb
ver·krach·ter: Nomen
ver·kreu·ke·len: Verb
ver·kram·pen: Verb
ver·krij·gen: Verb
ver·krop·pen: Verb
ver·krot·ten: Verb
ver·krach·ting: Nomen
ver·krui·me·len: Verb
ver·krijg·baar: Adjektiv und Adverb

Meintest du vielleicht: verkregen , verkreuken , verkleumd , verkleden , verkiezen , verkoren , verkeren , verkeerd , verkrachter , verkrachten , verkrijgbaar , verkruimelen , verkrachting , verkrotten , verkroppen , verkrijgen , verkrampen und verkreukelen

ver·kre·gen [vərkreɣə(n)] ADJ

verkregen recht jur.

wohlerworbene(s) Recht nt

ver·kreu·ken² <verkreukte, h. verkreukt.> VERB intr

verkreuken → verkreukelen²

Siehe auch: verkreukelen , verkreukelen

ver·kreu·ke·len² <verkreukelde, i. verkreukeld> [vərkrøkələ(n)] VERB intr (kreukels krijgen)

verkreukelen

ver·kreu·ke·len¹ <verkreukelde, h. verkreukeld> [vərkrøkələ(n)] VERB trans

verkreukelen (door kreuken bederven)

verkreukelen (tot een prop maken)

verkreukelen (tot een prop maken)

zerknautschen ugs

ver·keerd <verkeerde, verkeerder, verkeerdst> [vərkert] ADJ

1. verkeerd:

verkeerd (fout, onjuist)

verkeerd (fout, onjuist)

verkeerd (fout, onjuist)

verkeerd (met fouten)

een verkeerd beeld van iets schetsen

ein falsches Bild von etw Dat wiedergeben

de verkeerde voorhebben

sich in der Person irren

een verkeerde diagnose

eine Fehldiagnose

de verkeerde kant [o. weg ] opgaan ook übtr

den falschen Weg einschlagen

verkeerd kijken/rijden

sich versehen/sich verfahren

het loopt verkeerd af

das nimmt ein schlimmes Ende

verkeerd verbonden zijn

falsch verbunden sein

hij was in de oorlog verkeerd

er stand im Krieg auf der falschen Seite

verkeerd bezig zijn ugs

≈ die Sache falsch anpacken

2. verkeerd (omgekeerd):

verkehrt (herum)

zijn handen staan verkeerd übtr

er hat zwei linke Hände

het bij het verkeerde eind hebben

auf dem Holzweg sein

koffie verkeerd

Kaffee verkehrt

koffie verkeerd

ver·ke·ren <verkeerde, i. verkeerd> [vərkerə(n)] VERB intr

1. verkeren (zich bevinden):

in gevaar verkeren

sich in Gefahr befinden

in de mening verkeren

der Meinung sein

in onzekerheid verkeren

in Ungewissheit schweben

2. verkeren (zich bewegen (in)):

met iem verkeren

mit jdm verkehren

3. verkeren (veranderen):

sich (ver)wandeln

in het tegendeel verkeren

sich ins Gegenteil verkehren [o. wenden] [o. verwandeln]

het kan verkeren Sprichw

das Blättchen kann sich wenden

ver·ko·ren [vərkorə(n)] ADJ

auserkoren form

ver·kie·zen <verkoos, h. verkozen> [vərkizə(n)] VERB trans

1. verkiezen (prefereren):

iets boven alles verkiezen

etw über alles stellen

het één boven het ander verkiezen

das eine dem anderen vorziehen

2. verkiezen (liever willen):

hij verkiest het niet te doen

er will es nicht tun

3. verkiezen (door keuze aanwijzen):

iem tot president verkiezen

jdn zum Präsidenten wählen

ver·kle·den <verkleedde, h. verkleed> [vərkledə(n)] VERB trans

1. verkleden (omkleden):

ik ga me verkleden

ich werde mich mal umziehen

2. verkleden (vermommen):

hij was als vrouw verkleed

er war als Frau verkleidet

ver·kleumd [vərklømt] ADJ

verkleumd (van personen)

verkleumd (van ledematen)

tot op de botten verkleumd

bis auf die Knochen durchgefroren

met verkleumde handen

mit erstarrten Händen

ver·krach·ten <verkrachtte, h. verkracht> [vərkrɑxtə(n)] VERB trans

1. verkrachten (personen):

verkrachten

verkrachten jur.

2. verkrachten:

verkrachten (zaken)

verkrachten (recht, wet vooral)

ver·krach·ter <verkrachter|s> [vərkrɑxtər] SUBST m

verkrachter

Vergewaltiger m

ver·kreu·ke·len¹ <verkreukelde, h. verkreukeld> [vərkrøkələ(n)] VERB trans

verkreukelen (door kreuken bederven)

verkreukelen (tot een prop maken)

verkreukelen (tot een prop maken)

zerknautschen ugs

ver·kram·pen <verkrampte, i. verkrampt> [vərkrɑmpə(n)] VERB intr

sich verkrampfen

ver·krij·gen <verkreeg, h. verkregen> [vərkrɛiɣə(n)] VERB trans

1. verkrijgen (ontvangen):

gratie verkrijgen

begnadigt werden

2. verkrijgen (kopen):

3. verkrijgen:

verkrijgen (bemachtigen)

verkrijgen (voorsprong)

een betere positie verkrijgen

eine bessere Position erlangen

iets trachten te verkrijgen

sich um etw Akk bemühen

iets weten te verkrijgen

4. verkrijgen:

verkrijgen (door een bewerking komen tot)

verkrijgen (door een bewerking komen tot)

verkrijgen (resultaat)

uit bieten kan men suiker verkrijgen

aus Rüben kann man Zucker gewinnen

iets niet over zijn hart kunnen verkrijgen

etw nicht übers Herz bringen

ver·krop·pen <verkropte, h. verkropt> [vərkrɔpə(n)] VERB trans

verkroppen (gebeurtenis, bijv. belediging)

verkroppen (gevoelens, bijv. pijn)

iets niet kunnen verkroppen (het moeten uiten)

sich Dat etw nicht verkneifen können

iets niet kunnen verkroppen (er niet overheen kunnen)

etw nicht verschmerzen können

ver·krot·ten <verkrotte, i. verkrot> [vərkrɔtə(n)] VERB intr

verkrotten (door gebrek aan onderhoud)

verkrotten (door gebrek aan onderhoud)

ver·krach·ting <verkrachting|en> [vərkrɑxtɪŋ] SUBST f

verkrachting

Vergewaltigung f

verkrachting jur.

verkrachting (recht, wet)

Beugung f

ver·krui·me·len¹ <verkruimelde, h. verkruimeld> [vərkrœymələ(n)] VERB trans

verkruimelen

ver·krijg·baar [vərkrɛiɣbar] ADJ

verkrijgbaar

verkrijgbaar bij [o. via ] de boekhandel

im Buchhandel erhältlich

alleen op recept verkrijgbaar

rezeptpflichtig

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski