Übersetzungen für „verursacher“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ge·sja·cher [ɣəʃɑxər] SUBST nt geen Pl

gesjacher

Schacherei f ugs

gesjacher

Geschacher nt ugs

gesjacher

Feilscherei f ugs

ver·sa·gen [vərsaɣə(n)]

versagen

verzagen

vou·cher <voucher|s> [vɑutʃər] SUBST m

voucher (tegoedbon)

Gutschein m

voucher (bewijs van betaling)

Voucher m nt nt

voucher (bewijs van betaling)

Buchungsbestätigung f

ver·huur·ster SUBST f

verhuurster weibliche Form von verhuurder

Siehe auch: verhuurder

ver·huur·der <verhuurder|s> [vərhyrdər] SUBST m

verhuurder

Vermieter m

verhuurder (roerende goederen)

Verleiher m

ver·ach·ten <verachtte, h. veracht> [vərɑxtə(n)] VERB trans

verachten

verachten

iem om iets verachten

jdn wegen einer Sache Gen verachten

ver·dacht <verdachte, verdachter, verdachtst> [vərdɑxt] ADJ

verdacht

verdächtig

dat lijkt verdacht veel op …

das hat verdächtige Ähnlichkeit mit …

van diefstal verdacht

des Diebstahls verdächtig

een verdacht zaakje

eine anrüchige Sache

ik was niet op die uitval verdacht

ich war nicht auf den Ausfall vorbereitet [o. gefasst]

ver·dach·te <verdachte|n> [vərdɑxtə] SUBST m en f

verdachte (vóór de strafvervolging)

Verdächtige(r) f(m)

verdachte (gedurende het onderzoek)

Beschuldigte(r) f(m)

verdachte (gedurende het proces)

Angeklagte(r) f(m)