Übersetzungen für „wers“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

wees¹ <wezen> [wes] SUBST m

wees

Waise f

halve wees

Halbwaise

wens <wens|en> [wɛns] SUBST m

wens

Wunsch m

de beste wensen voor het nieuwe jaar/voor een spoedig herstel

die besten Wünsche zum neuen Jahr/für eine baldige Genesung

je mag een wens doen

du darfst dir etwas wünschen

mijn innigste wens

mein sehnlichster [o. heißester] Wunsch

mijn innigste wens

mein Herzenswunsch

het gaat naar wens

es geht nach Wunsch

een wens verhoren

einem Wunsch nachkommen [o. entsprechen] form

de wens is de vader van de gedachte Sprichw

der Wunsch ist der Vater des Gedankens scherzh

wars [wɑrs] ADJ

wars

abgeneigt

wars

abhold form

wars van vleierij zijn

jeder Schmeichelei abgeneigt sein

werd VERB

werd 3. Pers Sg Imperf van worden¹, worden²

Siehe auch: worden , worden

wor·den² <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] VERB Aux (ter aanduiding van de lijdende vorm)

worden

werden

er wordt gebeld

es klingelt

er werd gedanst

es wurde getanzt

de bus wordt om zes uur gelicht

der Briefkasten wird um sechs Uhr geleert

wor·den¹ <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] VERB mod Aux

1. worden (in de genoemde toestand raken):

worden

werden

de zieke wordt al beter

es geht dem Kranken schon besser

2. worden (de genoemde hoedanigheid krijgen):

worden

werden

dokter worden

Arzt werden

dat wordt niets

das [o. daraus] wird nichts

dat wordt nog wat tussen hen

mit den beiden wird es noch etwas

wat is er van hem geworden?

was ist aus ihm geworden?

werf <werven> [wɛrf] SUBST f

werf

Werft f

werk <werk|en> [wɛrk] SUBST nt

1. werk (het werken):

werk

Arbeit f

werk

Arbeiten nt

aan het werk gaan

an die Arbeit gehen

werk in uitvoering

Vorsicht! Bauarbeiten!

hoe gaat dat in z'n werk?

wie findet das statt?

lang werk hebben übtr

viel [o. seine] Zeit brauchen

onder het werk

während der Arbeit

het werk staken

die Arbeit einstellen

het werk staken (staken)

streiken

het werk staken (staken)

die Arbeit niederlegen

te werk gaan

handeln

te werk gaan

vorgehen

te werk gaan

verfahren

te werk stellen

beschäftigen

zonder werk zitten

keine Arbeit haben

2. werk (baan):

werk

Arbeit f

werk

Tätigkeit f

werk

Beschäftigung f

werk ugs

Job m

werk zoeken

eine Arbeit [o. Stelle] suchen

3. werk (plaats):

werk

Arbeit f

werk

Arbeitsplatz m

naar zijn werk gaan

zur Arbeit gehen

4. werk (taak):

werk

Arbeit f

werk

Aufgabe f

er is veel werk aan de winkel übtr

es gibt viel zu tun

dat is een heel werk

das ist keine Kleinigkeit

dat is mijn werk niet

das ist nicht meine Sache [o. Aufgabe]

het is onbegonnen werk

das ist aussichtslos

(op school) werk opkrijgen

Hausaufgaben bekommen

publieke werken

die Stadtwerke

5. werk (werkstuk):

werk

Arbeit f

werk

Werk nt

de werken van een componist

die Werke eines Komponisten

geen half werk doen

keine halbe Arbeit machen

een goed stuk werk

ein gutes Stück Arbeit

6. werk (daad):

werk

Tat f

werk

Werk nt

een goed werk

eine gute Tat

een goed werk

ein gutes Werk

7. werk (mechanisme):

werk

Werk nt

het werk van een horloge

das Uhrwerk

dat is het betere werk

das ist Facharbeit

dat is geen werk

das ist keine Art

alles in het werk stellen

alles versuchen

alles in het werk stellen

alle Kräfte aufbieten

werk van iets maken (actief worden)

in einer Sache etwas unternehmen

werk van iets maken (iets melden)

etw anzeigen

Iers [irs] ADJ

Iers

irisch

het Iers

das Irische

kers² <kers|en> [kɛrs] SUBST f (vrucht)

kers

Kirsche f

met hem is het kwaad kersen eten

mit ihm ist nicht gut Kirschen essen

zoete kers

Süßkirsche f

zoete kers

Herzkirsche f

zure kers

Sauerkirsche f

pers² <pers|en> [pɛrs] SUBST f (gedrukte producten; journalisme)

pers

Presse f

een slechte pers krijgen

eine schlechte Presse bekommen

het boek is ter perse

das Buch ist im Druck

vers van de pers übtr

brühwarm ugs

dat boek komt vers van de pers

dieses Buch kommt frisch aus der Presse

een verklaring voor de pers afleggen

eine Presseerklärung abgeben

de pers te woord staan

sich der Presse stellen

Pers <Perzen> [pɛrs] SUBST m

Pers

Perser m

vers² <verse, verser, verst> [vɛrs] ADJ

vers

frisch

verse groenten

frische(s) Gemüse nt

dat ligt nog vers in het geheugen

das ist noch in frischer [o. lebendiger] Erinnerung

vers van de pers

druckfrisch