Übersetzungen für „abpolstern“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈpols·tern [ˈpɔlstɐn] VERB trans ugs (finanziell absichern, mit Polster versehen)

polstern

stofferen

polstern

(op)vullen

polstern

bekleden

gut gepolstert sein ugs scherzh

mollig zijn

gut gepolstert sein ugs scherzh

goed in de slappe was zitten

gepolsterte Schultern

schouders met vullingen

ˈauf·plus·tern¹ [ˈ͜aufpluːstɐn] VERB trans

1. aufplustern (aufrichten):

aufplustern

opzetten

aufplustern

overeind brengen

2. aufplustern ugs (überspitzen):

aufplustern abw übtr

opblazen

aufplustern abw übtr

overtrekken

ein Ereignis aufplustern

een gebeurtenis opblazen

ˈpflas·tern [ˈ͜pflastɐn] VERB trans

1. pflastern:

pflastern

plaveien

pflastern

bestraten

2. pflastern ugs:

pflastern

een pleister opleggen

3. pflastern ugs:

pflastern

een oorvijg geven

ich werde dir eine pflastern ugs

ik zal je een draai om de oren geven

ˈaus·mus·tern VERB trans

1. ausmustern (aussortieren):

ausmustern

uitschiften

ausmustern

uitsorteren

Unbrauchbares ausmustern

wat onbruikbaar is weggooien

2. ausmustern MILIT (entlassen):

ausmustern

afkeuren

3. ausmustern WIRTSCH:

ausmustern

monsters maken van

neue Stoffe ausmustern

van nieuwe stoffen monsters maken

ˈFett·pols·ter SUBST nt

1. Fettpolster ugs:

Fettpolster

vetkussen(tje)

Fettpolster

vetlaag

2. Fettpolster (Reserve):

Fettpolster

reserve(kapitaal)

ˈPols·te·rung <Polsterung, Polsterungen> [ˈpɔlstərʊŋ] SUBST f

1. Polsterung (Polster):

Polsterung

kussen nt

Polsterung

zitting

Polsterung

bekleding

2. Polsterung (das Polstern) kein Pl:

Polsterung

het stofferen [o. bekleden]

Po·ˈlar·stern SUBST m

Polarstern

Poolster

Polarstern

Noordster

ˈFix·stern SUBST m

Fixstern

vaste ster

ˈgeis·tern [ˈg͜aistɐn] VERB intr

geistern (spuken)

spoken ook fig.

geistern (herumgehen)

rondwaren

geistern (herumgehen)

rondspoken

ˈflüs·tern [ˈflʏstɐn] VERB trans

flüstern

fluisteren

jdm etw ins Ohr flüstern

iem iets in het oor fluisteren

das kann ich dir flüstern! ugs

reken maar!

das kann ich dir flüstern! ugs

dat kan ik je verzekeren!

wer hat ihm denn das geflüstert? ugs

wie heeft hem dat verteld?

dem werde ich (et)was flüstern! ugs übtr

die zal ik eens duidelijk de waarheid zeggen!

ˈhams·tern [ˈhamstɐn] VERB trans ugs

hamstern

hamsteren

ˈknis·tern [ˈknɪstɐn] VERB intr

knistern (Geräusch verursachen, z. B. Feuer)

knisteren

knistern (rascheln, z. B. von Seide, Papier, Stroh)

ritselen

knistern (knattern)

knetteren

knistern (knattern)

knapperen

es knisterte vor Spannung übtr

de spanning was duidelijk voelbaar

Wissensecke: Lautmalerei

ˈmeis·tern [ˈm͜aistɐn] VERB trans

meistern

bedwingen

meistern

de baas worden

meistern

onder de knie krijgen

meistern

beheersen

ein Werkzeug meistern

met een werktuig goed kunnen omgaan [o. overweg kunnen]

ˈSee·stern SUBST m

Seestern

zeester

ˈkleis·tern [ˈkl͜aistɐn] VERB trans

kleistern

stijfselen

kleistern

met stijfselpap insmeren

kleistern

plakken

jdm eine kleistern ugs

iem een draai om de oren geven

ˈschus·tern [ˈʃuːstɐn] VERB intr

1. schustern ugs (als Schuster arbeiten):

schustern

schoenlappen

schustern

schoenen maken

2. schustern ugs abw (pfuschen):

schustern

knoeien

schustern

prutsen

ˈvor·ges·tern ADV

vorgestern

eergisteren

be·ˈgeis·tern¹ VERB trans

begeistern

bezielen

begeistern

verrukken

begeistern

in geestdrift brengen