Übersetzungen für „heraneilen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

her·ˈan·rei·fen VERB intr

1. heranreifen (durch Wachstum werden):

heranreifen

rijpen

heranreifen

rijp worden

2. heranreifen geh übtr:

heranreifen (sich langsam konkretisieren)

rijpen

heranreifen (allmählich reifen)

(langzaam) groeien

her·ˈan·rei·chen VERB intr

1. heranreichen (bis an etw reichen):

heranreichen

reiken tot

heranreichen

kunnen bereiken

2. heranreichen übtr (gleichkommen):

heranreichen

(kunnen) evenaren

heranreichen

zich kunnen meten met

an jdn heranreichen

met iem kunnen wedijveren

her·ˈbei·ei·len VERB intr

herbeieilen

toesnellen

herbeieilen

aan komen snellen

her·ˈan·ge·hen VERB intr unreg

1. herangehen (zu etw hingehen):

herangehen

naderen

2. herangehen (in Angriff nehmen):

herangehen

aanpakken

herangehen

beginnen

an die Arbeit herangehen

met het werk beginnen

her·ˈan·wa·gen VERB refl (heranzukommen wagen)

heranwagen

zich in de buurt wagen

sich an ein heikles Problem heranwagen übtr (sich zu beschäftigen wagen)

zich aan een netelig probleem wagen

her·ˈan·brin·gen VERB trans unreg

1. heranbringen (räumlich):

heranbringen

dichterbij brengen

2. heranbringen (vertraut machen):

heranbringen

vertrouwd maken

her·ˈaus·ho·len VERB trans

1. herausholen:

herausholen

(er)uit [o. naar buiten] halen

2. herausholen übtr (Gewinn machen):

herausholen

eruit halen

herausholen

behalen

bei einem Handel viel Geld herausholen

bij een transactie veel geld verdienen

her·ˈan·füh·ren VERB trans

1. heranführen (hinbringen):

heranführen

brengen (naar)

heranführen

aanvoeren

2. heranführen übtr (einweihen in):

heranführen

in contact brengen

her·ˈan·ma·chen VERB refl

1. heranmachen ugs:

heranmachen

aanpakken

heranmachen

aanvatten

2. heranmachen ugs abw:

heranmachen

trachten te benaderen

heranmachen

proberen te versieren

her·ˈan·tas·ten VERB refl

1. herantasten (sich tastend nähern):

herantasten

tastend een weg zoeken

2. herantasten übtr (sich vorsichtig heranarbeiten):

herantasten

voorzichtig onderzoeken

her·ˈan·tre·ten VERB intr unreg

1. herantreten (in die Nähe treten):

herantreten

naderbij treden

herantreten

naderen

2. herantreten geh übtr (konfrontieren):

herantreten

geconfronteerd worden met

herantreten

afkomen op

an mich trat die Aufgabe heran

ik zag mij voor de taak gesteld

3. herantreten übtr (sich wenden an):

herantreten

zich wenden tot

her·ˈan·fah·ren VERB intr unreg

heranfahren

komen aanrijden

her·ˈan·kom·men VERB intr unreg

1. herankommen (herangelangen können):

herankommen

naderen

herankommen

in aantocht zijn

er lässt alles an sich herankommen

hij laat alles maar op zich afkomen

2. herankommen (bis an etw kommen):

herankommen

benaderen

herankommen

in de buurt komen

an die siebzig herankommen

tegen de zeventig lopen

an einen Rekord herankommen

een record benaderen

3. herankommen (gleichwertig sein):

herankommen

evenaren

an jdn ist nicht heranzukommen

iem is ontoegankelijk [o. moeilijk te benaderen]

an jdn ist nicht heranzukommen

iem is niet te bereiken

her·ˈaus·stel·len¹ VERB trans

1. herausstellen (nach draußen stellen):

herausstellen

buiten zetten

2. herausstellen (hervorheben):

herausstellen

naar voren brengen

herausstellen

benadrukken

3. herausstellen SPORT:

herausstellen

eruit sturen

da·ˈvon·ei·len VERB intr

davoneilen

hard weglopen

davoneilen

wegsnellen