Übersetzungen für „nachformen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈnach·kom·men VERB intr unreg

1. nachkommen (danach folgen):

nachkommen

(achter)nakomen

nachkommen

achteraf [o. later] komen

nachkommen

volgen

es kamen noch zwei Kinder nach übtr

er volgden nog twee nakomertjes

2. nachkommen (Schritt halten):

nachkommen

(kunnen) bijhouden [o. volgen]

nachkommen

gelijke tred houden

jdm nachkommen

iem (kunnen) bijhouden

3. nachkommen geh (erfüllen):

nachkommen

nakomen

nachkommen

vervullen

einer Aufgabe nachkommen

zich van een taak kwijten

einem Befehl nachkommen

een bevel opvolgen

einer Pflicht nachkommen

een plicht vervullen

ˈnach·for·schen VERB intr

nachforschen

navorsen

nachforschen

naspeuren

nachforschen

onderzoeken

einem Geheimnis nachforschen

een geheim navorsen [o. nasporen]

ˈnach·fah·ren VERB intr unreg

1. nachfahren (hinterherfahren):

nachfahren

(achter)narijden

nachfahren

nareizen

2. nachfahren:

nachfahren (im Nachhinein folgen)

natrekken

nachfahren (nachzeichnen)

natekenen

die Linien einer Zeichnung nachfahren

de lijnen van een tekening natrekken

ˈnach·fra·gen¹ VERB intr

1. nachfragen:

nachfragen

navraag doen

nachfragen

informeren

2. nachfragen:

nachfragen

opnieuw vragen

ˈnach·füh·len VERB trans

nachfühlen

navoelen

ˈnach·fül·len VERB trans

1. nachfüllen (noch einmal füllen):

nachfüllen

bijvullen

nachfüllen

aanvullen

nachfüllen

opnieuw vullen

2. nachfüllen (zufügen):

nachfüllen

bijvoegen

nachfüllen

toevoegen

nachfüllen

bijgieten

ˈnach·ah·men [ˈnaːxʔaːmən] VERB trans

1. nachahmen (imitieren):

nachahmen

nabootsen

nachahmen

nadoen

nachahmen

imiteren

2. nachahmen (kopieren):

nachahmen

namaken

3. nachahmen MUS (in einer anderen Tonleiter wiederholen):

nachahmen

imiteren

ˈNach·fol·ge SUBST f

1. Nachfolge:

Nachfolge

opvolging

Nachfolge

successie

die Nachfolge auf dem Thron

de troonopvolging

die Nachfolge in einem Amt

de opvolging in een ambt

2. Nachfolge:

Nachfolge

navolging

ˈNach·fol·ger(in) <Nachfolgers, Nachfolger> [ˈnaːxfɔlgɐ] SUBST m(f)

Nachfolger(in)

opvolger(opvolgster) m (f)

Nachfolger(in)

erfgenaam(erfgename) m (f)

ˈum·for·men VERB trans

1. umformen:

umformen

omvormen

umformen

veranderen

2. umformen TECH:

umformen

omzetten

umformen

transformeren

ver·ˈfor·men¹ VERB trans

verformen

vervormen

verformen

een verkeerde vorm geven

ˈHoch·form SUBST f kein Pl

Hochform

topvorm

ˈHoch·for·mat SUBST nt

Hochformat

staand (model [o. formaat] )

ˈNach·for·schung <Nachforschung, Nachforschungen> SUBST f meist Pl

Nachforschung

navorsing

Nachforschung

onderzoek(ing)

Nachforschungen anstellen

een onderzoek verrichten [o. instellen]