Übersetzungen für „randstellung“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈFra·ge·stel·lung SUBST f

1. Fragestellung (Formulierung):

Fragestellung

vraagstelling

2. Fragestellung (Problem):

Fragestellung

vraagstuk nt

Fragestellung

kwestie

ˈAn·stel·lung <Anstellung, Anstellungen> SUBST f

1. Anstellung:

Anstellung

aanstelling

Anstellung

benoeming

2. Anstellung:

Anstellung

betrekking

ˈDar·stel·lung <Darstellung, Darstellungen> SUBST f

1. Darstellung (Wiedergabe im Bild):

Darstellung

afbeelding

Darstellung

voorstelling

2. Darstellung THEAT:

Darstellung

uitbeelding

Darstellung

spel nt

Darstellung

creatie

3. Darstellung (Schilderung):

Darstellung

beschrijving

Darstellung

behandeling

4. Darstellung (Herstellung):

Darstellung

vervaardiging

Darstellung

productie

ˈEin·stel·lung <Einstellung, Einstellungen> SUBST f

1. Einstellung (Gesinnung):

Einstellung

instelling

Einstellung

houding

2. Einstellung (Anstellung):

Einstellung

aanstelling

Einstellung

baan

3. Einstellung (Beendigung):

Einstellung

staking

ˈVor·rang·stel·lung SUBST f

Vorrangstellung

belangrijkere positie

Vorrangstellung

positie met grotere prioriteit

ˈMacht·stel·lung SUBST f

Machtstellung

machtspositie

ˈDau·er·stel·lung SUBST f

Dauerstellung

vaste baan [o. betrekking]

Be·ˈstel·lung <Bestellung, Bestellungen> [bəˈʃtɛlʊŋ] SUBST f

Bestellung

bestelling

Bestellung (Ernennung)

aanstelling

Bestellung (Ernennung)

benoeming

Bestellung (von Acker, Feld)

bewerking

Bestellung (Nachricht)

boodschap

Bestellung (Nachricht)

bericht nt

ˈZu·stel·lung <Zustellung, Zustellungen> SUBST f ADMIN

Zustellung (Post)

bestelling

Zustellung (Post)

bezorging

ˈAuf·stel·lung SUBST f

1. Aufstellung SPORT:

Aufstellung (Postierung)

opstelling

Aufstellung (Postierung)

plaatsing

Aufstellung (Errichtung)

het (op)zetten

2. Aufstellung (Ausarbeitung):

Aufstellung

samenstelling

Aufstellung

opstelling

Aufstellung

vorming

3. Aufstellung (Erstellung):

Aufstellung

lijst

Aufstellung

tabel

Aufstellung

staat

Aufstellung

overzicht nt

Aufstellung

specificatie

laut Aufstellung

volgens [o. conform] de (bijgevoegde) lijst [o. specificatie]

ˈHer·stel·lung <Herstellung> SUBST f kein Pl

1. Herstellung (Produktion):

Herstellung

vervaardiging

Herstellung

productie

Herstellung

fabricage

2. Herstellung (zustande bringen):

Herstellung

het tot stand brengen

3. Herstellung (Aufbau):

Herstellung

herstel nt

Herstellung

genezing

4. Herstellung VERLAG (Produktionsabteilung):

Herstellung

productie(afdeling)

Ver·ˈstel·lung <Verstellung, Verstellungen> SUBST f

Verstellung (das Verstellen)

veinzerij

Verstellung (Heuchelei)

huichelarij

ˈWort·stel·lung SUBST f LING

Wortstellung

woordschikking

Wortstellung

woord(volg)orde

Wissensecke: Satzbau im Deutschen

ˈAus·stel·lung SUBST f

1. Ausstellung (Kunstausstellung, Messe):

Ausstellung

tentoonstelling

Ausstellung

expositie

2. Ausstellung (das Ausschreiben) meist Sg:

Ausstellung

afgifte

Ausstellung

uitreiking

Ausstellung

het (uit)schrijven

der Ort der Ausstellung

de plaats van afgifte [o. uitreiking]

ˈFest·stel·lung SUBST f

1. Feststellung (Bemerkung):

Feststellung

vaststelling

Feststellung

constatering

2. Feststellung (Ermittlung):

Feststellungen machen [o. treffen ]

constateren

Feststellungen machen [o. treffen ]

betogen

ˈVor·stel·lung SUBST f

1. Vorstellung FILM (Präsentation):

Vorstellung

voorstelling

Vorstellung

introductie

2. Vorstellung (gedankliches Bild):

Vorstellung

voorstelling

Vorstellung

denkbeeld nt

3. Vorstellung THEAT (Aufführung):

Vorstellung

voorstelling

Vorstellung

uitvoering

4. Vorstellung (Beschwerde):

Vorstellung

bezwaar nt

Vorstellung

terechtwijzing

jdm Vorstellungen machen

iem terechtwijzen

jdm Vorstellungen machen

iem vermanen

jdm Vorstellungen machen

iem ernstig onderhouden

ˈWan·der·aus·stel·lung SUBST f

Wanderausstellung

reizende tentoonstelling

ˈHil·fe·stel·lung SUBST f SPORT

Hilfestellung

hulp bij het turnen

ˈRand·stein SUBST m

Randstein

trottoirband

ˈStel·lung <Stellung, Stellungen> [ˈʃtɛlʊŋ] SUBST f

1. Stellung:

Stellung (Körperhaltung)

houding

Stellung (Körperhaltung)

positie

Stellung (auch sexuell)

stand(je)

2. Stellung (Position):

Stellung

stand

Stellung

stelling

Stellung

positie

Stellung

plaats

etw in Stellung bringen

iets in stelling brengen

3. Stellung (Arbeitsplatz):

Stellung

betrekking

Stellung

positie

Stellung

functie

seine Stellung behalten

zijn betrekking (be)houden

seine Stellung behalten übtr

de baas blijven

in gehobener Stellung (tätig) sein

een hoge positie bekleden

4. Stellung (Rang):

Stellung

positie

Stellung

rang

gesellschaftliche Stellung

maatschappelijke positie

5. Stellung (Standpunkt) kein Pl:

Stellung

houding

Stellung

standpunt nt

Stellung beziehen

een standpunt innemen

für jdn Stellung nehmen

het voor iem opnemen

gegen jdn Stellung nehmen

zich tegen iem keren [o. kanten]

zu etw Stellung nehmen

zijn houding [o. standpunt] bepalen tegenover iets

6. Stellung MILIT:

Stellung

stelling

Stellung

positie

die Stellung halten übtr scherzh

op zijn post blijven

die Stellung halten übtr scherzh

de wacht houden

in Stellung gehen

de posities innemen

7. Stellung A MILIT:

Stellung

keuring