Übersetzungen für „wandler“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈwan·dern [ˈvandɐn] VERB intr

1. wandern (eine Wanderung machen):

wandern

trekken

wandern

een trektocht [o. voettocht] maken

wandern

wandelen

Wolken wandern am Himmel GEOG

wolken trekken langs de hemel

ein wandernder Händler

een marktkramer [o. venter]

wandernde Völker

nomadenvolken

2. wandern:

wandern (irren)

dwalen ook fig.

wandern (umherschweifen)

zwerven

3. wandern ugs (gelangen):

wandern

terechtkomen

wandern

belanden

wandern

verdwijnen

von Hand zu Hand wandern

van hand tot hand gaan

ˈHänd·ler(in) <Händlers, Händler> [ˈhɛndlɐ] SUBST m(f)

Händler(in)

handelaar(handelaarster) m (f)

Händler(in)

koopman(koopvrouw) m (f)

ˈwand·te [ˈvantə] VERB

wandte 3. pers Sg Imperf von wenden¹, wenden², wenden³

Siehe auch: wenden , wenden , wenden

ˈwen·den³ <wandte, gewandt> [ˈvɛndn̩] VERB refl

1. wenden:

wenden (sich drehen)

zich wenden ook fig.

wenden (kontaktieren)

(zich) keren

wenden (kontaktieren)

zich (om)draaien

sich an jdn wenden

zich (met een verzoek [o. vraag] ) tot iem wenden

das Wetter hat sich gewendet

het weer is omgeslagen

der Wind wendet sich

de wind draait

sich zu jdm wenden

zich naar iem toekeren

sich zu jdm wenden

zich tot iem richten

sich zum Bösen [o. Schlimmen] wenden

(zich) verslechteren

2. wenden (umdrehen):

wenden

aanstalten maken

sich zum Gehen wenden

aanstalten maken om te vertrekken

ˈwen·den² <wandte, gewandt> [ˈvɛndn̩] VERB trans

1. wenden ((um)kehren):

wenden

wenden

wenden

(om)keren

wenden a. GASTRO

(om)draaien

wenden a. GASTRO

rollen

wenden a. GASTRO

wentelen

seine Aufmerksamkeit auf etw wenden

zijn aandacht op iets vestigen

die Seiten wenden

de bladzijden omslaan

die Gefahr von jdm wenden

het gevaar van iem afwenden

2. wenden geh (verwenden):

wenden

besteden

viel Geld/Zeit an [o. auf ] etw wenden

veel geld/tijd aan iets besteden

ˈwen·den¹ <wandte, gewandt> [ˈvɛndn̩] VERB intr

wenden a. SPORT, AUTO (drehen)

wenden

wenden a. SPORT, AUTO (drehen)

keren

wenden a. SPORT, AUTO (drehen)

draaien

bitte wenden!

zie ommezijde

bitte wenden!

z.o.z.

ˈPend·ler(in) <Pendlers, Pendler> [ˈpɛndlɐ] SUBST m(f)

Pendler(in)

pendelaar(pendelaarster) m (f)

Pendler(in)

forens m en f

ˈRad·ler¹(in) <Radlers, Radler> [ˈraːdlɐ] SUBST m(f) (Radfahrer)

Radler(in)

fietser(fietsster) m (f)

Radler(in)

wielrijder(wielrijdster) m (f)

ˈKanz·ler(in) <Kanzlers, Kanzler> [ˈkan͜tslɐ] SUBST m(f)

1. Kanzler POL:

Kanzler(in)

kanselier m en f

Kanzler(in) (Bundeskanzler)

bondskanselier m en f

der Eiserne Kanzler

de ijzeren kanselier

die Konservativen stellen den Kanzler

de conservatieven leveren de kanselier

2. Kanzler HIST (Diplomatie):

Kanzler(in)

kanselier m en f

3. Kanzler UNIV:

Kanzler(in)

curator(curatrice) m (f)

Kanzler(in)

bestuurder(bestuurster) m (f)

ˈWan·del <Wandels> [ˈvandl̩] SUBST m kein Pl

1. Wandel:

Wandel

verandering

Wandel

wijziging

im Wandel der Zeiten

in de wisseling der tijden

sich im Wandel befinden

aan het veranderen zijn

2. Wandel veraltet:

Wandel

levenswandel

ˈwan·deln¹ [ˈvandl̩n] VERB intr (schreiten, laufen)

wandeln

wandelen

wandeln

lopen

wandeln

schrijden

die wandelnde Güte

de goedheid zelve

ˈWand·uhr SUBST f

Wanduhr

wandklok

Wanduhr

hangklok

ˈwan·ken [ˈvaŋkn̩] VERB intr

1. wanken (schwanken):

wanken

wankelen

wanken

waggelen

wanken

dreigen te vallen ook fig.

etw ins Wanken bringen

iets doen wankelen

die Knie wankten mir

mijn knieën knikten

2. wanken übtr (sich wankend bewegen):

wanken

weifelen

wanken

aarzelen

ins Wanken geraten

onzeker worden

jdn ins Wanken bringen

iem aan 't wankelen brengen

jdn ins Wanken bringen

iem onzeker maken

nicht wanken und (nicht) weichen geh

standhouden

nicht wanken und (nicht) weichen geh

standvastig blijven

ˈAd·ler <Adlers, Adler> [ˈaːdlɐ] SUBST m

Adler

adelaar

Adler

arend

ˈJod·ler <Jodlers, Jodler> [ˈjoːdlɐ] SUBST m

1. Jodler (Person):

Jodler

jodeler

2. Jodler (Lied):

Jodler

jodellied

3. Jodler (Jodelruf):

Jodler

jodel(roep)

ˈRod·ler(in) <Rodlers, Rodler> [ˈroːdlɐ] SUBST m(f)

Rodler(in)

iem die rodelt

Rodler(in)

roddelaar(roddelaarster) m (f)

ˈSied·ler(in) <Siedlers, Siedler> [ˈziːdlɐ] SUBST m(f)

Siedler(in)

kolonist(koloniste) m (f)

Siedler(in)

bewoner(bewoonster) m (f)

ˈTröd·ler(in) <Trödlers, Trödler> [ˈtrøːdlɐ] SUBST m(f)

1. Trödler ugs (trödelnder Mensch):

Trödler(in)

treuzelaar(treuzelaarster) m (f)

Trödler(in)

treuzel m en f

2. Trödler ugs (Altwarenhändler):

Trödler(in)

uitdrager(uitdraagster) nt (f)

Trödler(in)

opkoper(opkoopster) m (f)

ˈAng·ler(in) <Anglers, Angler> [ˈaŋlɐ] SUBST m(f)

Angler(in)

hengelaar(hengelaarster) m (f)

Angler(in)

visser(vrouwelijke visser, vissersvrouw) m (f)

wand [vant] VERB

wand 3. pers Sg Imperf von winden¹, winden², winden³

Siehe auch: winden , winden , winden

ˈwin·den³ [ˈvɪndn̩] VERB unpers BOT

winden

waaien

ˈwin·den² <wand, gewunden> [ˈvɪndn̩] VERB refl

1. winden (sich winden, sich wickeln):

winden

zich winden [o. wikkelen] [o. draaien] om

2. winden übtr:

winden (sich schlängeln)

(zich) kronkelen

winden (nach Ausflüchten suchen)

eromheen draaien

sich durch die Menschenmenge winden

zich een weg door de mensenmenigte banen

eine gewundene Erklärung

een omslachtige [o. gezochte] verklaring

eine gewundene Treppe

een wenteltrap

sich winden wie eine Schlange

kronkelen [o. zich in allerlei bochten wringen] als een slang

3. winden (sich krümmen):

winden

kronkelen

winden

ineenkrimpen

ˈwin·den¹ <wand, gewunden> [ˈvɪndn̩] VERB trans

1. winden (hissen, takeln):

winden

winden

winden

ophijsen

winden

takelen

2. winden (wickeln):

winden

winden

winden

wikkelen

3. winden (flechten, binden):

winden

vlechten

jdm ein Band ins Haar winden

iem een band door het haar vlechten

4. winden (ringen, wringen):

winden

wringen

jdm das Messer aus der Hand winden

iem het mes uit de hand wringen

Einsprachige Beispiele (nicht von der PONS Redaktion geprüft)

Deutsch

Im Studiobereich kommen zudem auch Wandler mit 384 kHz Abtastrate zur Anwendung.

de.wikipedia.org

Diese leichte Beeinflussbarkeit wird bei elektronischen Sirenen oder in der digitalen Messtechnik beispielsweise bei Spannungs-Frequenz-Wandlern ausgenutzt.

de.wikipedia.org

In den meisten Fällen wird das jedoch über Gehäuseelemente realisiert, zum Beispiel mit Hilfe von Dispersionskegeln, die man vor konventionelle Wandler montiert.

de.wikipedia.org

Ein Piezoelement stellt aus netzwerktheoretischer Sicht einem gyratorischen Wandler dar.

de.wikipedia.org

Im Unterschied zu den Elektrotriebwagen mit der Inventarnummer 830 wurde hier der Wandler von der Seite eingebaut.

de.wikipedia.org

Je nach Qualität der dabei beteiligten Wandler kann dieser Verlust bei guter Aussteuerung praktisch unhörbar sein.

de.wikipedia.org

Die digitale Ausgangsgröße des Reglers, die Stellgröße, wird für die meist analog wirkenden Regelstrecken durch Wandler und Speicher analogisiert.

de.wikipedia.org

Selbst in scharf gefahrenen Kurven funktioniert dies besser als ein konventionelles Wandler-Automatikgetriebe und unerwünschte Gangwechsel bleiben somit aus.

de.wikipedia.org

In der ersten Stufe wird das Drehmoment auf das Pumpenrad des hydrodynamischem Wandlers übertragen.

de.wikipedia.org

Dabei gab es viele Änderungen an dem Fahrzeug u. a. sollte der Wandler eine spezielle Kühlung erhalten, die auf dem Dach angeordnet werden sollte.

de.wikipedia.org