Übersetzungen für „daal“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

du·ˈal [duˈaːl] ADJ

dual

duaal

dual

tweevoudig

dual

tweeledig

das duale System

gescheiden inzameling van afval

das duale System

tweeledig systeem van praktijk en theorie

Saal <Saal(e)s, Säle> [zaːl, zɛːlə] SUBST m

Saal

zaal

Du·ˈal <Duals> [duˈaːl, ˈduːaːl] SUBST m kein Pl LING

Dual

dualis

Dual

tweevoud nt

das¹ [das] PRON dem

das

dat

das

dit

das heißt

dat wil zeggen

das ist er!

dat is 'm!

nur das nicht!

dat niet alsjeblieft!

nur das nicht!

dat in geen geval!

dank [daŋk] PRÄP +Gen o Dat a. iron

dank

dankzij

Wissensecke: Präpositionen mit Dativ

Wissensecke: Präpositionen mit Genitiv

dann [dan] ADV

1. dann:

dann

dan

dann

daarna

dann

vervolgens

erst so, dann so ugs

eerst zus, dan weer zo

2. dann (danach):

dann

dan

dann

daarachter

dann

daaropvolgend

3. dann (unter diesen Umständen):

dann

dan

dann

in dat geval

4. dann (außerdem):

dann

dan

dann

bovendien

dann

verder

zuletzt fiel dann noch der Strom aus

ten slotte viel ook nog de stroom uit

hinzu kommt dann noch

daar komt verder nog bij

5. dann (zu dem Zeitpunkt):

dann

dan

dann

op dat ogenblik

dann und wann

zo nu en dan

dann und wann

af en toe

darf VERB

darf 3. pers Sg präs von dürfen¹, dürfen²

Siehe auch: dürfen , dürfen

ˈdür·fen² <darf, durfte, gedurft> [ˈdʏrfn̩] VERB vb modal

1. dürfen (Erlaubnis haben):

dürfen

mogen

dürfen

toestemming hebben

2. dürfen (Grund dafür haben):

dürfen

mogen

dürfen

reden hebben tot

Sie dürfen stolz auf ihn sein

u mag [o. kunt] trots op hem zijn

3. dürfen (sollen):

dürfen

mogen

dürfen

behoren

das hättest du nicht tun dürfen

dat had je niet mogen doen

4. dürfen (möglich sein):

dürfen

mogen

dürfen

zou wenselijk [o. beter] zijn

das darf nicht wahr sein

dat kan niet waar zijn

5. dürfen (konjunktivisch):

dürfen

waarschijnlijk [o. mogelijk] zijn

dürfen

zou kunnen

da dürften Sie sich irren

daar zou u zich weleens kunnen vergissen

ˈdür·fen¹ <darf, durfte, gedurft> [ˈdʏrfn̩] VERB trans

dürfen

mogen

dürfen

toestemming hebben

dürft ihr das?

mogen jullie dat?

dass [das] KONJ

1. dass:

dass

dat

bis dass der Tod euch scheidet veraltet

tot de dood jullie scheidt

kaum dass er hier war, begann der Streit

nauwelijks was hij hier, of de ruzie begon

dass ich nicht lache! ugs

laat me niet lachen!

dass er doch noch bei uns wäre!

was hij toch nog maar bij ons

2. dass veraltet (auf dass):

dass

dat

dass

opdat

3. dass (so dass):

dass

dat

dass

zodat

4. dass (weil):

dass

dat

dass

omdat

dadurch, dass er immer zu spät ist

omdat hij altijd te laat is

ˈda·to [ˈdaːto] ADV geh

dato

dato

dato

heden

bis dato

tot heden

da·zu [daˈ͜tsuː, ˈdaː͜tsuː] ADV

1. dazu (zu diesem Ergebnis):

dazu

daartoe

dazu

met het doel

dazu

daarvoor

2. dazu (zu dem gehörend):

dazu

daarbij

dazu kommt noch, dass …

daarbij komt nog, dat …

3. dazu (außerdem):

dazu

bovendien

dazu

ook nog

dazu

daarenboven

4. dazu (dafür):

dazu

ertoe [o. erbij] (behorend)

dazu muss man geboren sein

daar moet je voor geboren zijn

5. dazu (zu etw):

dazu

wat dat betreft

dazu

in dit opzicht

sich dazu äußern

er iets over zeggen

was meinen Sie dazu?

wat denkt u ervan?

meine Meinung dazu

mijn mening daarover

Aal <Aal(e)s, Aale> [aːl] SUBST m

Aal

aal

Aal

paling

Aal blau

gekookte paling

sich winden wie ein Aal übtr

zich in allerlei bochten wringen

aˈnal [aˈnaːl] ADJ

anal

anaal

mal [maːl] ADV

1. mal ugs (einmal):

mal

eens

wenn das mal gut geht!

als dat maar goed afloopt!

2. mal MATH:

mal

maal

mal

vermenigvuldigd met

Mal¹ <Mal(e)s, Male[o. Mäler] > [maːl, ˈmaːlə, ˈmɛːlɐ] SUBST nt

1. Mal:

Mal (Zeichen)

teken nt

Mal (auf dem Körper)

vlek

Mal (auf dem Körper)

litteken nt

Mal (Muttermal)

moedervlek

2. Mal (Mahnmal):

Mal

gedenkteken nt

Mal

monument nt

3. Mal SPORT:

Mal

honk nt

Mal

rugbydoel

Tal <Tal(e)s, Täler> [taːl, ˈtɛːlɐ] SUBST nt

Tal

dal nt ook fig.

Tal

vallei

das Vieh ins Tal treiben

het vee naar het dal drijven

Wal <Wals, Wale> [vaːl] SUBST m BIO

Wal

walvis

eˈgal [eˈgaːl] ADJ

1. egal ugs (gleich):

egal

om het even

egal

onverschillig

das ist mir egal

dat kan mij niets schelen

2. egal regional ugs (ständig):

egal

egaal

egal

gelijkmatig

Oˈpal <Opals, Opale> [oˈpaːl] SUBST m

Opal

opaal nt of m