Übersetzungen für „vererend“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ver·ˈhee·rend [fɛɐ̯ˈheːrənt] ADJ

1. verheerend (verwüstend, vernichtend):

verheerend

verwoestend

verheerend

vernietigend

verheerende Auswirkungen [o. Folgen ]

verschrikkelijke gevolgen

2. verheerend ugs (scheußlich):

verheerend

afschuwelijk

verheerend

onmogelijk

du siehst in dem Kleid verheerend aus

je ziet er in die jurk onmogelijk uit

du siehst in dem Kleid verheerend aus

je jurk is om op te schieten

ver·ˈer·ben² [fɛɐ̯ˈʔɛrbn̩] VERB refl (durch Vererbung weitergeben)

vererben

vererven

vererben

overgaan op

ver·ˈeh·ren [fɛɐ̯ˈʔeːrən] VERB trans

1. verehren REL:

verehren

vereren

verehren

eer bewijzen

2. verehren geh (bewundernd):

verehren

vereren

verehren

bewonderen

verehren

achten

verehrte Anwesende!

geachte aanwezigen!

(mein) Verehrtester! iron

waarde vriend!

3. verehren ugs (schenken):

verehren

vereren

verehren

als eerbewijs schenken

ver·ˈelen·den [fɛɐ̯ˈʔeːlɛndn̩] VERB intr

verelenden

verpauperen

ver·ˈen·den [fɛɐ̯ˈʔɛndn̩] VERB intr

verenden

creperen

ver·ˈen·gen² [fɛɐ̯ˈʔɛŋən] VERB refl ANAT

verengen

zich vernauwen

verengen

nauwer worden

ver·ˈeb·ben [fɛɐ̯ˈʔɛbn̩] VERB intr geh

verebben

wegebben

ver·ˈedeln [fɛɐ̯ˈʔeːdl̩n] VERB trans

veredeln

veredelen

ver·ˈei·nen¹ [fɛɐ̯ˈʔ͜ainən] VERB trans geh

vereinen

verenigen

vereinen

verenen

vereinen

samenvoegen

mit vereinten Kräften

met vereende krachten

die Vereinten Nationen

de Verenigde Naties

ver·ˈei·sen¹ [fɛɐ̯ˈʔ͜aizn̩] VERB intr (zu Eis werden)

vereisen

tot ijs worden

vereisen

bevriezen

ein vereister Fluss

een dichtgevroren rivier

ver·ˈerb·bar [fɛɐ̯ˈʔɛrpbaːɐ̯] ADJ

vererbbar

(over)erfelijk

Ver·ˈer·bung <Vererbung, Vererbungen> [-ˈʔɛrbʊŋ] SUBST f meist Sg BIO

Vererbung

erfelijkheid

Vererbung

overerving

Ver·ˈeh·rung <Verehrung> [fɛɐ̯ˈʔeːrʊŋ] SUBST f kein Pl

1. Verehrung (Bewunderung):

meine Verehrung!

mijn respect!

2. Verehrung REL:

Verehrung

verering

Verehrung

het vereren

ver·ˈei·teln [fɛɐ̯ˈʔ͜aitl̩n] VERB trans

vereiteln

verijdelen

ver·ˈei·tern [fɛɐ̯ˈʔ͜aitɐn] VERB intr

vereitern

veretteren

vereitern

tot ettering overgaan

ver·ˈewi·gen¹ [fɛɐ̯ˈʔeːvɪgn̩] VERB trans

1. verewigen (unsterblich machen):

verewigen

vereeuwigen

2. verewigen (perpetuieren):

verewigen

onveranderd laten

verewigen

laten voortduren