Übersetzungen für „vermassen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ver·ˈmas·seln [fɛɐ̯ˈmasl̩n] VERB trans ugs

vermasseln

verprutsen

vermasseln

verknoeien

ver·ˈmes·sen¹ ADJ

vermessen

vermetel

vermessen

aanmatigend

vermessen

gewaagd

ver·ˈmis·sen VERB trans

1. vermissen:

vermissen (das Fehlen bemerken)

missen

vermissen (jds Abwesenheit feststellen)

ontberen

2. vermissen (jds Abwesenheit bedauern, das Fehlen von etw bedauern):

vermissen

vermissen

ver·ˈfas·sen [fɛɐ̯ˈfasn̩] VERB trans

verfassen

schrijven

verfassen

opstellen

ver·ˈlas·sen³ [fɛɐ̯ˈlasn̩] VERB refl (sich verlassen (auf))

verlassen

vertrouwen [o. rekenen] (op)

verlassen

zich verlaten (op)

darauf kannst du dich verlassen! ugs

daar kun je /van op aan/op rekenen/!

ver·ˈpas·sen VERB trans

1. verpassen (zu spät sein für):

verpassen

missen

verpassen

te laat zijn voor

2. verpassen (versäumen):

verpassen

missen

verpassen

laten voorbijgaan

verpassen

verzuimen

3. verpassen ugs (aufzwingen):

verpassen

geven

verpassen

toedienen

jdm ein Ding verpassen

iem een dreun geven

jdm ein Ding verpassen

iem een lesje geven