Deutsch » Niederländisch

Übersetzungen für „voorbinden“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Ergebnis-Übersicht

ver·ˈbin·den: Reflexives Verb
ˈlos·bin·den: Transitives Verb
un·ter·ˈbin·den: Transitives Verb
ˈab·bin·den: Transitives Verb
ˈan·bin·den: Intransitives Verb
ˈum·bin·den: Transitives Verb
ˈzu·bin·den: Transitives Verb
ˈauf·bin·den: Transitives Verb
ˈein·bin·den: Transitives Verb
ent·ˈbin·den: Intransitives Verb
ˈfest·bin·den: Transitives Verb
er·ˈfin·den: Transitives Verb

Meintest du vielleicht: verbinden , losbinden , unterbinden , erfinden , festbinden , entbinden , einbinden , aufbinden , zubinden , umbinden , anbinden und abbinden

ver·ˈbin·den² [fɛɐ̯ˈbɪndn̩] VERB refl unreg

1. verbinden (sich zusammentun):

een verbond aangaan [o. sluiten]

2. verbinden (sich vermischen zu):

zich vermengen tot

3. verbinden (verbunden sein mit):

verbonden zijn aan

gepaard gaan met

ˈlos·bin·den VERB trans unreg

un·ter·ˈbin·den² VERB trans unreg

1. unterbinden geh (verhindern):

unterbinden

unterbinden

een einde maken aan

unterbinden

2. unterbinden MED:

unterbinden

ˈab·bin·den VERB trans unreg

1. abbinden (losbinden):

2. abbinden (abschnüren):

3. abbinden (zusammenbinden):

4. abbinden GASTRO:

ˈan·bin·den¹ VERB intr unreg

1. anbinden geh (Streit kriegen):

het aan de stok krijgen

2. anbinden geh (anknüpfen):

betrekkingen [o. vriendschap] aanknopen

het aanleggen met

ˈum·bin·den² VERB trans unreg

1. umbinden:

2. umbinden:

anders [o. opnieuw] binden

ˈzu·bin·den VERB trans

ˈauf·bin·den VERB trans unreg

1. aufbinden (öffnen, lösen):

2. aufbinden (auf etw befestigen):

aufgebundenes Haar

opgebonden [o. opgestoken] haar

3. aufbinden (festmachen):

4. aufbinden ugs (aufhalsen):

op de hals halen

was hast du dir nun wieder aufgebunden?

wat heb je je nu weer op de hals gehaald?

5. aufbinden ugs (weismachen):

op de mouw spelden

6. aufbinden VERLAG:

ˈein·bin·den VERB trans

1. einbinden (Buch):

2. einbinden a. übtr (einbeziehen):

jd mit eingebundenem Arm

iem met een arm in een mitella

ent·ˈbin·den¹ [-ˈbɪndn̩] VERB intr

sie hat gestern entbunden

zij is gisteren bevallen [o. heeft gisteren een kind gekregen]

ˈfest·bin·den VERB trans unreg

er·ˈfin·den [-ˈfɪndn̩] VERB trans

1. erfinden (eine Erfindung machen):

2. erfinden (sich ausdenken):

Ausreden erfinden

uitvluchten [o. smoesjes] verzinnen

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Deutsch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski