Übersetzungen für „Fröstler“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

front·je <frontje|s> [frɔncə] SUBST nt

frontje (van gsm)

Handyschale f

frontje (van autoradio)

Abdeckung f

from·me·len¹ <frommelde, h. gefrommeld> [frɔmələ(n)] VERB trans

1. frommelen ((weg)stoppen):

frommelen

wegstecken

frommelen

verstecken

iets onder zijn kleren frommelen

etw unter seine Kleidung stecken

2. frommelen (verkreukelen):

frommelen

zerknüllen

frommelen

zerknittern

iets in elkaar frommelen

etw zusammenschustern ugs

front·lijn <frontlijn|en> [frɔntlɛin] SUBST f

frontlijn

Frontlinie f

front·vuur [frɔntfyr] SUBST nt geen Pl mil.

frontvuur

Frontalfeuer nt

frot·te·ren <frotteerde, h. gefrotteerd> [frɔterə(n)] VERB trans

frotteren

frottieren

front <front|en> [frɔnt] SUBST nt

1. front (voorzijde):

front

Front f

front

Vorderseite f

het front van de auto

die Vorderseite des Autos

2. front mil. (voorste gevechtslinie):

front

Frontlinie f

front

Front f

front maken tegen iem übtr

gegen jdn Front machen

naar het front gaan

an die Front gehen

het oostelijke front

die Ostfront

winnen op alle fronten

an allen Fronten siegen

winnen op alle fronten übtr

auf der ganzen Linie siegen

3. front mil. (eerste gelid):

front

Front f

4. front meteo.:

front

Front f

fron·sen <fronste, h. gefronst> [frɔnsə(n)] VERB trans

1. fronsen (tot rimpels samentrekken):

fronsen

runzeln

fronsen

falten

het voorhoofd fronsen

die Stirn runzeln

de wenkbrauwen fronsen

die Augenbrauen hochziehen

2. fronsen (fronsels maken aan kleding):

fronsen

fälteln

fronsen

rüschen

fronsen

krausen

fronsen

Falten schlagen

fron·taal [frɔntal] ADJ

1. frontaal (naar het front gericht, van voren):

frontaal

frontal

frontaal

Frontal-

de frontale aanval

der Frontalangriff

2. frontaal (zich in het front bevindend):

frontaal

frontal

frontaal

Front-

front·li·nie <frontlinie|s> [frɔntlini] SUBST f

frontlinie

Frontlinie f

front·plaat <front|platen> [frɔntplat] SUBST f

frontplaat

Vorderwand f

frontplaat

Frontwand f

but·ler <butler|s> [bʏtlər] SUBST m

butler

Butler m

af·ros·sen <roste af, h. afgerost> [ɑfrɔsə(n)] VERB trans

1. afrossen (aframmelen):

afrossen

verprügeln

2. afrossen (afrijden):

afrossen

zuschanden reiten

3. afrossen (roskammen):

afrossen

striegeln

verf·rol·ler <verfroller|s> [vɛrfrɔlər] SUBST m

verfroller

Farbroller m

verfroller

Farbrolle f

pros·taat <pros|taten> [prɔstat] SUBST m

prostaat

Prostata f