Übersetzungen für „Saures“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

sau·zen¹ <sausde, h. gesausd> [sɑuzə(n)] VERB trans (verven)

sauzen

tünchen

sau·sen <sauste, h. gesaust> [sɑuzə(n)] VERB trans

1. sausen (tabak):

sausen

saucieren fachspr

sausen

soßen

sausen

beizen

2. sausen (met een kleurstof bestrijken):

sausen

tünchen

adres <adres|sen> [adrɛs] SUBST nt

1. adres (woon-, verblijfplaats):

adres

Adresse f

adres

Wohnort m

die opmerking was aan het adres van jouw zus übtr

die Bemerkung galt deiner Schwester

een goed adres voor fotoartikelen

eine gute Adresse für Fotoartikel

per adres

(wohnhaft) bei

bij iem aan het verkeerde adres zijn übtr

bei jdm an der falschen Adresse sein

2. adres (vermelding van de woonplaats en straat):

adres

Adresse f

adres

Anschrift f

3. adres comput.:

adres

Speicheradresse f

saus <saus|en, sauzen> [sɑus] SUBST f

1. saus (vloeibare spijs):

saus

Soße f

pikante saus

pikante [o. scharfe] Soße f

2. saus (kleurstof):

saus

Tünche f

een verhaal met een romantisch sausje overgoten

eine romantisch verbrämte Geschichte

3. saus (afkooksel):

saus

Beize f

saus

Soße f

sar·ren <sarde, h. gesard> [sɑrə(n)] VERB trans

sarren

quälen

sarren

reizen

sarren

piesacken ugs

sarren

triezen ugs

sau·te·ren <sauteerde, h. gesauteerd> [soterə(n)] VERB trans kookk.

sauteren

sautieren fachspr

sauteren

kurz in der Pfanne braten

sau·cijs <sau|cijzen> [sosɛis, sɑusɛis] SUBST f

saucijs

Würstchen nt

sa·ne·ren <saneerde, h. gesaneerd> [sanerə(n)] VERB trans

saneren

sanieren

de financiën saneren

die Finanzen sanieren

sau·na <sauna|'s> [sɑuna] SUBST m

sauna

Sauna f

mo·res [morəs] SUBST Pl

iem mores leren übtr

jdn Mores lehren

ci·pres <cipres|sen> [siprɛs] SUBST m

cipres

Zypresse f

ex·pres [ɛksprɛs] ADV

1. expres:

expres (met opzet)

absichtlich

expres (sterker)

vorsätzlich

2. expres (met de bepaalde bedoeling):

expres

extra

expres

eigens form

sa·ti·re <satire|n, satire|s> [satirə] SUBST f

satire

Satire f

bres <bres|sen> [brɛs] SUBST f

bres

Bresche f

voor iem op de bres staan

für jdn in die Bresche springen [o. treten]

(een) bres schieten übtr (ook sport en spel)

eine Bresche schlagen

sas¹ <sas|sen> [sɑs] SUBST nt (schutsluis)

sas

Kammerschleuse f