Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „angeht“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

an·gel: Nomen
angst: Nomen
ban·gerd: Nomen
han·gend: Adjektiv und Adverb
an·gi·na: Nomen
range: Nomen
han·gen: Verb
man·gel: Nomen
van·gen: Verb
zan·ger: Nomen
angst·zweet: Nomen

Meintest du vielleicht: angst , angel , hangend , bangerd , angstzweet , zanger , vangen , mangel , hangen , range und angina

an·gel <angel|s> [ɑŋəl] SUBST m

1. angel (steekorgaan):

Stachel m

iem/iets de angel uittrekken übtr

≈ jdm/etw die Giftzähne ausbrechen

2. angel (vishaak):

hij beet aan de angel übtr

iem aan zijn angel krijgen übtr

sich Dat jdn angeln

angst <angst|en> [ɑŋst] SUBST m

Angst f

Furcht f

duizend angsten uitstaan

in tausend Ängsten schweben [o. sein]

het gevoel van angst

das Angstgefühl

in angst zitten

in Angst schweben

met stijgende angst

mit wachsender Angst

in angst en vreze

mit Zittern und Zagen

ban·gerd <bangerd|s> [bɑŋərt] SUBST m

Angsthase m ugs

han·gend [hɑŋənt] ADJ

1. hangend (niet staand):

met hangende pootjes bij iem komen

zu Kreuze kriechen ugs

2. hangend (onbeslist):

de onderhandelingen zijn hangende

die Verhandlungen sind in der Schwebe

een hangend proces

ein schwebendes Verfahren

an·gi·na [ɑŋɣina] SUBST f geen Pl

Angina f

angina pectoris

Angina pectoris

angina pectoris

Brustbeklemmung

range <range|s> [rentʃ] SUBST f

range (dingen)

Serie f

range (personen)

Gruppe f

een range artikelen

eine Produktserie

han·gen¹ <hing, h. gehangen> [hɑŋə(n)] VERB trans (bevestigen, ophangen)

zijn jas aan de kapstok hangen

seinen Mantel an die Garderobe hängen

de was buiten hangen

die Wäsche draußen aufhängen

iets te drogen hangen

etw zum Trocknen aufhängen

man·gel <mangel|s> [mɑŋəl] SUBST m

Mangel f

door de mangel gehaald worden übtr

in die Mangel genommen werden

van·gen <ving, h. gevangen> [vɑŋə(n)] VERB trans

1. vangen:

vangen (grijpen)

vangen (snel te pakken krijgen)

2. vangen (opvangen):

een bal vangen

einen Ball fangen

iems blik vangen

jds Blicke auf sich Akk ziehen

3. vangen ugs (beetnemen):

4. vangen ugs (verdienen):

zan·ger <zanger|s> [zɑŋər] SUBST m

Sänger m

angst·zweet [ɑŋstswet] SUBST nt geen Pl

Angstschweiß m

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski