Übersetzungen für „buurtvader“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

buurt·ver·keer [byrtfərker] SUBST nt geen Pl

buurtverkeer

Nahverkehr m

biecht·va·der <biechtvader|s> [bixtfadər] SUBST m

biechtvader

Beichtvater m

bur·ger·va·der <burgervader|s, burgervader|en> [bʏrɣərvadər] SUBST m

burgervader

Bürgermeister m

groot·va·der <grootvader|s> [ɣrotfadər] SUBST m

grootvader

Großvater m

in grootvaders tijden

anno dazumal scherzh

huis·va·der <huisvader|s> [hœysfadər] SUBST m

huisvader

Familienvater m

voor·va·der <voorvader|s, voorvader|en> [vorvadər] SUBST m

voorvader

Vorfahre m

voorvader

Ahn(e) m form

erts·ader <ertsader|s, ertsader|en> [ɛrtsadər] SUBST f

ertsader

Erzader f

hart·ader [hɑrtadər] SUBST f geen Pl

1. hartader med.:

hartader

Kranzarterie f

2. hartader übtr:

hartader

Lebensnerv m

hartader (van verkeer)

Hauptschlagader f

buur·vrouw <buurvrouw|en> [byrvrɑu] SUBST f

1. buurvrouw (vrouw naast wie men woont):

buurvrouw

Nachbarin f

buurvrouw

Nachbarsfrau f

2. buurvrouw (vrouw naast wie men zit, staat):

buurvrouw

Nachbarin f

over·groot·va·der <overgrootvader|s> [ovərɣrotfadər] SUBST m

overgrootvader

Urgroßvater m

leen·va·der <leenvader|s> [lenvadər] SUBST m

leenvader

Leiherzeuger m

on·ze·va·der <onzevader|s> [ɔnzəvadər] SUBST nt

onzevader

Vaterunser nt

het onzevader bidden

das Vaterunser beten [o. sprechen]

stief·va·der <stiefvader|s> [stifadər] SUBST m

stiefvader

Stiefvater m

buurt <buurt|en> [byrt] SUBST f

1. buurt:

buurt (deel van een wijk)

Gegend f

buurt (deel van een wijk)

Viertel nt

buurt (stadswijk)

Stadtteil m

buurt (tuindorp)

Siedlung f

een drukke/deftige buurt

eine belebte/vornehme Gegend

de rosse buurt

das Amüsierviertel

2. buurt (bewoners):

buurt

Nachbarschaft f

buurt ugs

Gegend f

de hele buurt bij elkaar schreeuwen

die ganze Nachbarschaft zusammenschreien

3. buurt (nabijheid):

buurt

Nähe f

buurt

Umgebung f

in de buurt wonen

(ganz) in der Nähe wohnen

daar ergens in die buurt

irgendwo in der [o. dieser] Gegend

uit de buurt wonen

weiter weg wohnen

hij moet uit mijn buurt blijven

ich will ihn nicht in meiner Nähe haben

het onweer is nog ver uit de buurt

das Gewitter ist noch weit weg

4. buurt (buurtschap, gehucht):

buurt

Weiler m

buur·man <buur|lieden, buur|lui> [byrmɑn] SUBST m

buurman

Nachbar m

buurman aan tafel

Tischnachbar m

al te goed is buurmans gek Sprichw

jedermanns Freund

al te goed is buurmans gek Sprichw

jedermanns Narr

spat·ader <spatader|s, spatader|en> [spɑtadər] SUBST f

spatader

Krampfader f

ver·ra·der <verrader|s> [vəradər] SUBST m

verrader

Verräter m