Niederländisch » Deutsch

ge·bak·ken VERB

gebakken volt. deelw. van bakken¹, bakken²

Siehe auch: bakken , bakken

bak·ken2 <bakte, h./i. gebakken> [bɑkə(n)] VERB intr

1. bakken (deegwaar bereiden):

bak·ken1 <bakte, h. gebakken> [bɑkə(n)] VERB trans

1. bakken (deeg, beslag):

pa·tat·kraam <patat|kramen> [patɑtkram] SUBST nt of m of f

ge·brui·kers·naam <gebruikers|namen> [ɣəbrœykərsnam] SUBST m

ge·ba·ren·taal [ɣəbarə(n)tal] SUBST f geen Pl

ker·mis·kraam <kermis|kramen> [kɛrmɪskram] SUBST nt of m of f

mis·kraam <mis|kramen> [mɪskram] SUBST nt of m of f

markt·kraam <markt|kramen> [mɑrktkram] SUBST nt of m of f

klap·raam <klap|ramen> [klɑpram] SUBST nt

ge·bak [ɣəbɑk] SUBST nt geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski