Übersetzungen für „inertie“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

in·en·ten <entte in, h. ingeënt> [ɪnɛntə(n)] VERB trans

1. inenten (vaccineren):

inenten

impfen

iem inenten tegen cholera

jdn gegen Cholera impfen

2. inenten plantk. (als ent inzetten):

inenten

einpfropfen

por·tie <portie|s> [pɔrsi] SUBST f

1. portie (aandeel):

portie

Teil m nt nt

geef mijn portie maar aan Fikkie übtr

ohne mich!

iem zijn portie geven übtr (slaag)

jdm eine Tracht Prügel verpassen

iem zijn portie geven (uitbrander)

es jdm zeigen

zij hebben hun portie wel gehad übtr

sie haben einiges durchgemacht

de legitieme portie jur.

das Pflichtteil

2. portie (hoeveelheid, gedeelte):

portie

Portion f

een flinke portie geduld

eine gehörige Portion Geduld

3. portie form (taak):

portie

Pensum nt

zijn portie [o. gedaan] hebben

sein Pensum erledigt haben

tin·erts [tɪnɛrts] SUBST nt geen Pl

tinerts

Zinnerz nt

in·tiem <intieme, intiemer, intiemst> [ɪntim] ADJ

intiem

intim

in intieme kring

in engem Kreis

intieme omgang (seksueel)

Intimverkehr m

ne·go·tie <negotie|s> [nəɣo(t)si] SUBST f

1. negotie HANDEL:

negotie

Handel m

2. negotie (koopwaar):

negotie

Ware f

erec·tie <erectie|s> [erɛksi] SUBST f

erectie

Erektion f

een erectie krijgen

eine Erektion bekommen

in·die <indie|s> SUBST f

1. indie (platenlabel):

indie

Indie nt

indie

Independentlabel nt

2. indie (filmmaatschappij):

indie

Indie-Filmgesellschaft f

3. indie (song of film):

indie

Indie-Song m

indie

Indie-Film m

in·va·sie <invasie|s> [ɪnvazi] SUBST f

invasie

Invasion f

na·tie <natie|s, na|tiën> [na(t)si] SUBST f

natie

Nation f

de Verenigde Naties

die Vereinten Nationen Pl

no·tie <notie|s> [no(t)si] SUBST f

notie

Ahnung f

hij heeft er geen flauwe notie van

er hat keine (blasse) Ahnung davon

ver·tier [vərtir] SUBST nt geen Pl

vertier

Unterhaltung f

vertier

Vergnügen nt

er is hier veel vertier

es herrscht hier ein reges Leben

rec·tie <rectie|s> [rɛksi] SUBST f

rectie

Rektion f

sec·tie <sectie|s, sec|tiën> [sɛksi] SUBST f

1. sectie:

sectie med.

Sektion f

sectie med.

Autopsie f

sectie med.

Leichenöffnung f

sectie jur.

Obduktion f

de uitslag van de sectie

der Sektionsbefund

de uitslag van de sectie

der Obduktionsbefund

sectie verrichten (op een lijk) jur.

eine Obduktion durchführen

2. sectie (afdeling):

sectie

Sektion f

sectie

Abteilung f

sectie univ.

Fachbereich m

3. sectie (deel van een werk):

sectie

Abschnitt m

sectie verk.

Zone f

twee secties van tramlijn 4

zwei Teilstrecken der Straßenbahnlinie 4

4. sectie (deel van een stadswijk):

sectie

Revier nt

sectie

Bezirk m

5. sectie (peloton):

sectie

Zug m