Übersetzungen für „rückenschlächtig“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

een·slach·tig [enslɑxtəx] ADJ

eenslachtig

eingeschlechtig

dui·vel·ach·tig [dœyvəlɑxtəx] ADJ

duivelachtig

teuflisch

duivelachtig

satanisch

neer·slach·tig <neerslachtige, neerslachtiger, neerslachtigst> [nerslɑxtəx] ADJ

neerslachtig

niedergeschlagen

iem neerslachtig maken

jdn bedrücken

twee·slach·tig [tweslɑxtəx] ADJ

1. tweeslachtig (hermafrodiet):

tweeslachtig

zwitterhaft

tweeslachtig plantk.

zweigeschlechtig

tweeslachtige bloemen

zweigeschlechtige Blumen Pl

tweeslachtige dieren

zweigeschlechtliche Tiere Pl

2. tweeslachtig (dualistisch):

tweeslachtig

zwiespältig

een tweeslachtig karakter

ein zwiespältiger Charakter

3. tweeslachtig (op het land en in het water levend):

tweeslachtig

amphibisch

tweeslachtige dieren

Amphibien Pl

raad·sel·ach·tig <raadselachtige, raadselachtiger, raadselachtigst> [ratsəlɑxtəx] ADJ

raadselachtig

rätselhaft

raadselachtig spreken

in Rätseln sprechen

hui·chel·ach·tig [hœyxəlɑxtəx] ADJ

huichelachtig

heuchlerisch

deel·ach·tig [delɑxtəx] ADJ

deelachtig

teilhaftig

geel·ach·tig [ɣelɑxtəx] ADJ

geelachtig

gelblich

om·slach·tig <omslachtige, omslachtiger, omslachtigst> [ɔmslɑxtəx] ADJ

omslachtig

umständlich

omslachtig (praten ook)

weitschweifig

omslachtig (praten ook)

weitläufig

be·del·ach·tig [bedəlɑxtəx] ADJ

bedelachtig

bettlerisch

fa·bel·ach·tig [fabəlɑxtəx] ADJ

1. fabelachtig (ongelofelijk):

fabelachtig

unwirklich

2. fabelachtig (geweldig):

fabelachtig

fantastisch

fabelachtig

fabelhaft

de violiste speelde fabelachtig

die Geigerin spielte fabelhaft

3. fabelachtig (legendarisch):

fabelachtig

Fabel-

de fabelachtige wereld

die Fabelwelt

hob·be·lach·tig ADJ

hobbelachtig → hobbelig

Siehe auch: hobbelig

hob·be·lig <hobbelige, hobbeliger, hobbeligst> [hɔbələx] ADJ

hobbelig

höckerig

hobbelig

bucklig

hobbelig (weg, terrein)

holprig

hobbelig ijs

bucklige(s) Eis nt ugs

ne·vel·ach·tig [nevəlɑxtəx] ADJ

1. nevelachtig:

nevelachtig (mistig)

neblig

nevelachtig (wazig)

dunstig

nevelachtig (wazig)

diesig

2. nevelachtig übtr:

nevelachtig

nebelhaft

ve·zel·ach·tig [vezəlɑxtəx] ADJ

vezelachtig

faserartig

vezelachtig

fas(e)rig

vle·gel·ach·tig [vleɣəlɑxtəx] ADJ

vlegelachtig

rüpel-

vlegelachtig

flegelhaft

wei·fel·ach·tig [wɛifəlɑxtəx] ADJ

weifelachtig (besluiteloos)

unschlüssig

weifelachtig (besluiteloos)

unentschlossen

weifelachtig (aarzelend)

zaudernd

weifelachtig (aarzelend)

zögernd

weifelachtig (onzeker, wisselend)

schwankend

weifelachtig (onzeker, wisselend)

wankelmütig

een weifelachtig antwoord

eine zögernde Antwort

een weifelachtig karakter

ein schwankender Charakter

half·slach·tig [hɑlfslɑxtəx] ADJ

1. halfslachtig:

halfslachtig (zonder besliste mening: van mensen)

unschlüssig

halfslachtig (zonder besliste mening: van dingen)

halb

halfslachtig (zonder besliste mening: van dingen)

unklar

een halfslachtig antwoord

eine halbe Antwort

halfslachtige mensen

unschlüssige Menschen Pl

2. halfslachtig (niet doelmatig):

halfslachtig

halb

halfslachtige maatregelen

halbe Maßnahmen Pl

heu·vel·ach·tig [høvəlɑxtəx] ADJ

heuvelachtig

hüg(e)lig

kwe·zel·ach·tig [kwezəlɑxtəx] ADJ

1. kwezelachtig (overdreven vroom):

kwezelachtig

frömmlerisch

kwezelachtig form

bigott

2. kwezelachtig (onnozel):

kwezelachtig

albern

kwezelachtig

dusslig

me·taal·ach·tig [metalɑxtəx] ADJ

metaalachtig

metallisch