Niederländisch » Deutsch

be·le·ge·ren <belegerde, h. belegerd> [bəleɣərə(n)] VERB trans

de·le·ge·ren <delegeerde, h. gedelegeerd> [deleɣerə(n)] VERB trans

ver·er·ge·ren2 <verergerde, i. verergerd> [vərɛrɣərə(n)] VERB intr (erger worden)

sug·ge·re·ren <suggereerde, h. gesuggereerd> [sʏɣərerə(n)] VERB trans

re·ge·ne·re·ren <regenereerde, h. geregenereerd> [reɣenərerə(n)] VERB trans

vlie·ge·ren <vliegerde, h. gevliegerd> [vliɣərə(n)] VERB intr

pro·te·ge·ren <protegeerde, h. geprotegeerd> [proteʒerə(n)] VERB trans

1. protegeren (beschermen):

2. protegeren (vooruithelpen):

wei·ge·ren1 <weigerde, h. geweigerd> [wɛiɣərə(n)] VERB intr

1. weigeren (niet functioneren):

2. weigeren (paardensport):

bag·ge·ren1 <baggerde, h. gebaggerd> [bɑɣərə(n)] VERB trans

re·a·ge·ren <reageerde, h. gereageerd> [rejaɣerə(n)] VERB intr

ir·ri·ge·ren <irrigeerde, h. geïrrigeerd> [ɪriɣerə(n)] VERB trans

1. irrigeren (bevloeien):

2. irrigeren med. (uitspoelen):

irrigieren fachspr

slin·ge·ren3 <slingerde, h. geslingerd> [slɪŋərə(n)] VERB trans

char·ge·ren1 <chargeerde, h. gechargeerd> [ʃɑrʒerə(n)] VERB trans

di·ri·ge·ren <dirigeerde, h. gedirigeerd> [diriɣerə(n)] VERB trans

en·ga·ge·ren1 <engageerde, h. geëngageerd> [ɑŋɡaʒerə(n)] VERB trans (aan zijn dienst verbinden)

re·di·ge·ren <redigeerde, h. geredigeerd> [rediɣerə(n)] VERB trans

1. redigeren (opstellen):

2. redigeren (redactie voeren van):

stei·ge·ren <steigerde, h. gesteigerd> [stɛiɣərə(n)] VERB intr

1. steigeren (paarden):

2. steigeren (protesteren):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski