Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „splijtzwam“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Meintest du vielleicht: splijtstof , splijten , splinterbom , slijtage , schijtziek , split , melkzwam , splinteren , splitsing , splitsen und splinter

splij·ten¹ <spleet, h. gespleten> [splɛitə(n)] VERB trans

splijten (klieven)

spalten

splijten (opensplijten)

aufspalten

splijten (opensnijden)

(auf)schlitzen

splijten (klieven)

durchschneiden

diamanten splijten

Diamanten spalten

iets in tweeën splijten

etw in zwei Teile spalten

splijt·stof <splijtstof|fen> [splɛitstɔf] SUBST f

splijtstof

Spaltmaterial nt

splin·ter·bom <splinterbom|men> [splɪntərbɔm] SUBST f

splinterbom

Splitterbombe f

splin·ter <splinter|s> [splɪntər] SUBST m

splinter

Splitter m

een splinter in de vinger krijgen

sich Dat einen Splitter einreißen

split·sen¹ <splitste, h. gesplitst> [splɪtsə(n)] VERB trans

split·sing <splitsing|en> [splɪtsɪŋ] SUBST f

1. splitsing:

splitsing (handeling: verdeling)

Teilung f

splitsing (handeling: het splijten)

Spaltung f

de splitsing van atomen

die Atomspaltung

2. splitsing:

splitsing (weg, spoorweg e.d.)

Abzweigung f

splitsing (tweesprong)

Gabelung f

bij de splitsing rechts afslaan

an der Gabelung nach rechts abbiegen

3. splitsing (scheuring):

splitsing

Spaltung f

4. splitsing biol.:

splitsing

Spaltung f

splin·te·ren <splinterde, i. gesplinterd> [splɪntərə(n)] VERB intr

splinteren

splittern

melk·zwam <melkzwam|men> [mɛləkswɑm] SUBST f

melkzwam

Reizker m

melkzwam

Milchling m

split¹ <split|ten> [splɪt] SUBST nt

1. split (insnijding):

split

Schlitz m

een rok met een split

ein Rock mit Schlitz

een rok met een split

ein geschlitzter Rock

2. split:

split (steenslag)

Splitt m

split (groter)

Schotter m

schijt·ziek [sxɛɪtsik] ADJ

schijtziek

sterbenskrank

schijtziek

todkrank

slij·ta·ge <slijtage|s> [slɛitaʒə] SUBST f

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Übersetzungen für „splijtzwam“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

splij·ten1 <spleet, h. gespleten> [splɛitə(n)] VERB trans

splijt·stof <splijtstof|fen> [splɛitstɔf] SUBST f

splin·ter·bom <splinterbom|men> [splɪntərbɔm] SUBST f

splin·ter <splinter|s> [splɪntər] SUBST m

split·sen1 <splitste, h. gesplitst> [splɪtsə(n)] VERB trans

1. splitsen:

2. splitsen (touwen, kabels):

3. splitsen scheik.:

4. splitsen nat.:

split·sing <splitsing|en> [splɪtsɪŋ] SUBST f

1. splitsing:

2. splitsing:

3. splitsing (scheuring):

4. splitsing biol.:

splin·te·ren <splinterde, i. gesplinterd> [splɪntərə(n)] VERB intr

melk·zwam <melkzwam|men> [mɛləkswɑm] SUBST f

split1 <split|ten> [splɪt] SUBST nt

1. split (insnijding):

2. split:

schijt·ziek [sxɛɪtsik] ADJ

slij·ta·ge <slijtage|s> [slɛitaʒə] SUBST f

Wörterbuch durchsuchen

Links zu weiteren Informationen

Feedback

Vokabeltrainer

Synonyms

Mein Suchverlauf

splij·ten¹ <spleet, h. gespleten> [splɛitə(n)] VERB trans

split·sen¹ <splitste, h. gesplitst> [splɪtsə(n)] VERB trans

split¹ <split|ten> [splɪt] SUBST nt