Niederländisch » Deutsch

weg·ge·ven <gaf weg, h. weggegeven> [wɛxevə(n)] VERB trans

ver·ge·vor·derd [vɛrɣəvɔrdərt] ADJ

eer·ge·voel [erɣəvul] SUBST nt geen Pl

weg·ge·brui·ker <weggebruiker|s> [wɛxəbrœykər] SUBST m

weg·geef·prijs <weggeef|prijzen> [wɛxefprɛis] SUBST m

weg·gooi·en <gooide weg, h. weggegooid> [wɛxojə(n)] VERB trans

on·be·roerd [ɔmbərurt] ADJ

weg·leg·gen <legde weg, h. weggelegd> [wɛxlɛɣə(n)] VERB trans

1. wegleggen (terzijde leggen):

2. wegleggen (opbergen):

3. wegleggen (sparen):

mee·voe·ren <voerde mee, h. meegevoerd> [mevurə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski