Übersetzungen für „meewegen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ˈdes·we·gen [ˈdɛsˈveːgn̩, ˈdɛsveːgn̩] ADV

deswegen

daarom

deswegen

om die reden

ver·ˈwe·gen [fɛɐ̯ˈveːgn̩] ADJ

verwegen

vermetel

verwegen

stout(moedig)

verwegen

koen

sie trug ein verwegenes Hütchen scherzh

ze droeg een gedurfd [o. heel opvallend] hoedje

wes·ˈwe·gen [vɛsˈveːgn̩] ADV

weswegen

waarom

ˈmei·net·we·gen [ˈm͜ainətˈveːgn̩] ADV

1. meinetwegen (mir zuliebe):

meinetwegen

om mijnentwille

meinetwegen

ter wille van mij

2. meinetwegen ugs (von mir aus):

meinetwegen

wat mij betreft

meinetwegen

voor mijn part

meinetwegen

mijnentwege

ˈdei·net·we·gen [ˈd͜ainətˈveːgn̩] ADV

deinetwegen

ter wille van jou [o. u]

deinetwegen

om jouwentwil [o. uwentwil]

ˈsei·net·we·gen [-ˈvɛːgn̩] ADV

seinetwegen

zijnentwege

seinetwegen

om zijnentwil(le)

ˈNor·we·gen <Norwegens> [ˈnɔrveːɡn̩] SUBST nt kein Pl

Norwegen

Noorwegen nt

ˈweg·le·gen VERB trans (beiseitelegen, aufbewahren)

weglegen

wegleggen

weglegen

wegbergen

weglegen

opruimen

ˈbei·le·gen VERB trans

1. beilegen (Streit etc.: beenden):

beilegen

bijleggen

2. beilegen (dazulegen):

beilegen

insluiten

beilegen

bijvoegen

beilegen

toevoegen

dem Brief einen Antwortschein beilegen

bij de brief een antwoordformulier insluiten

ich legte mir ein Pseudonym bei

ik nam een pseudoniem aan

be·ˈsie·gen VERB trans

besiegen

overwinnen

besiegen

winnen van

besiegen

verslaan

ich erkläre mich (für) besiegt

ik geef me gewonnen

jdn nach Punkten besiegen SPORT

iem op punten verslaan

sich selbst besiegen ist der größte [o. schönste] Sieg Sprichw

de zelfoverwinning is de schoonste zege

ˈih·ret·we·gen ADV

1. ihretwegen (wegen ihr):

ihretwegen

harentwege

ihretwegen

ter wille van [o. om] haar

2. ihretwegen (wegen ihnen):

ihretwegen

hunnentwege

ihretwegen

ter wille van [o. om] hen

ˈherz·be·we·gend [-bəveːgn̩t] ADJ

herzbewegend

aangrijpend

ˈwelt·be·we·gend ADJ

weltbewegend

wereldschokkend

ˈfort·be·we·gen¹ VERB trans unreg

fortbewegen

voortbewegen

un·sert·ˈwe·gen [ˈʊnzɐtˈveːgn̩] ADV

1. unsertwegen (wegen uns):

unsertwegen

om onzentwil(le)

unsertwegen

ter wille van ons

unsertwegen

voor [o. om] ons

2. unsertwegen (von uns aus):

unsertwegen

wat ons betreft