Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „pletsen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

plet·ten: Verb
klet·sen: Verb
pet·sen: Verb
plet·ter
ple·gen: Verb
plen·zen: Verb
plei·ten: Verb
pleu·ren: Verb
et·sen: Verb
ket·sen: Verb
plas·sen: Verb
plus·sen: Verb

Meintest du vielleicht: petsen , kletsen , pletten , plussen , plassen , ketsen , etsen , pleuren , pleiten , plenzen , plegen und pletter

plet·ten <plette, h. geplet> [plɛtə(n)] VERB trans

1. pletten (verbrijzelen):

2. pletten (plat maken):

klet·sen¹ <kletste, h. gekletst> [klɛtsə(n)] VERB trans

1. kletsen (met een kletsend geluid werpen):

2. kletsen (hard gooien, slaan):

pet·sen <petste, h. gepetst> [pɛtsə(n)] VERB intr

in het water petsen

ins Wasser klatschen

iem in het gezicht petsen

jdm eine scheuern

plet·ter [plɛtər]

de vaas viel te pletter

die Vase zerschellte am Boden

zich te pletter schrikken

sich zu Tode erschrecken

hij viel van het dak te pletter

er stürzte vom Dach zu Tode

hij heeft zich te pletter gereden

er hat sich zu Tode gefahren

het schip liep te pletter op een klip

das Schiff zerschellte an einer Klippe

ple·gen² <pleegde, h. gepleegd> [pleɣə(n)] VERB trans

1. plegen ((iets ongeoorloofds) bedrijven):

een aanslag plegen op iem

einen Anschlag auf jdn verüben

abortus plegen

een strafbaar feit plegen

eine Straftat begehen

een moord plegen

einen Mord begehen

verraad plegen

zelfmoord plegen

Selbstmord verüben

Wendungen:

overleg plegen (doen, verrichten)

een telefoontje plegen

plen·zen² <plensde, h. geplensd> [plɛnzə(n)] VERB unpers ww (hard regenen)

in Strömen regnen

plei·ten¹ <pleitte, h. gepleit> [plɛitə(n)] VERB trans

verzachtende omstandigheden pleiten

auf mildernde Umstände plädieren

vrijspraak pleiten

auf Freispruch plädieren

pleu·ren <pleurde, h. gepleurd> [plørə(n)] VERB trans

et·sen <etste, h. geëtst> [ɛtsə(n)] VERB trans

1. etsen (graveren):

etsen met de droge naald

mit der Kaltnadel radieren

2. etsen (aantasten):

ket·sen¹ <ketste, i. geketst> [kɛtsə(n)] VERB intr

1. ketsen (afstuiten):

2. ketsen (van wapens; niet afgaan):

plas·sen¹ <plaste, h. geplast> [plɑsə(n)] VERB unpers ww (stortregenen)

(wie aus Eimern) gießen

plus·sen <pluste, h. geplust> [plʏsə(n)] VERB intr

plussen (overwegen)

hin und her überlegen

plussen (rekenen)

hin und her rechnen

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski