Übersetzungen für „schedelmeting“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

sche·me·ring <schemering|en> [sxemərɪŋ] SUBST f

1. schemering (toestand):

schemering

Dämmerung f

schemering

Halbdunkel nt

schemering

Zwielicht nt

schemering

Dämmerlicht nt

schemering

Dämmer m form

bij het invallen van de schemering

bei [o. mit] Einbruch der Dämmerung

de schemering valt

die Dämmerung tritt ein [o. bricht herein]

2. schemering (vage voorstelling):

schemering

Schimmer m

3. schemering (het schemeren):

schemering

Flimmern nt

sche·del·huid [sxedəlhœyt] SUBST f geen Pl

schedelhuid

Kopfhaut f

be·del·ket·ting <bedelketting|en> SUBST f

bedelketting

Kette f mit Anhängern

scher·mut·se·ling <schermutseling|en> [sxɛrmʏtsəlɪŋ] SUBST f

1. schermutseling (klein gevecht):

schermutseling

Scharmützel nt

schermutseling

Geplänkel nt

schermutseling

Plänkelei f

een schermutseling houden

sich ein Scharmützel liefern

een schermutseling houden

scharmützeln

2. schermutseling (woordenstrijd):

schermutseling

Geplänkel nt

schermutseling

Plänkelei f

schets·te·ke·ning <schetstekening|en> [sxɛtstekənɪŋ] SUBST f

schetstekening

Skizze f

sche·ring <schering|en> [sxerɪŋ] SUBST f

1. schering:

schering (het scheren: van dieren, weiden, heggen)

Schur f

schering (het scheren: van haar)

Scheren nt

schering (het scheren: van haar)

Rasur f

2. schering (weefsels):

schering

Kette f

dat is schering en inslag übtr

das ist gang und gäbe

schei·ding <scheiding|en> [sxɛidɪŋ] SUBST f

1. scheiding:

scheiding (het verbreken)

Trennung f

scheiding (van elkaar)

Scheidung f

het uur van de scheiding

die Stunde der Trennung

de scheiding van Noord en Zuid

die Trennung von Nord und Süd

de scheiding van de drie staatsmachten

die Gewaltenteilung

2. scheiding (het niet-verbonden zijn):

scheiding

Trennung f

de scheiding der geesten

die Scheidung der Geister

3. scheiding:

scheiding (verbreking van huwelijk)

Trennung f

scheiding (van elkaar)

Scheidung f

in scheiding liggen

in Scheidung liegen

scheiding van tafel en bed

Trennung von Tisch und Bett

4. scheiding (boedelscheiding):

scheiding

Auseinandersetzung f

5. scheiding (grens(lijn)):

scheiding

Grenze f

6. scheiding (haar):

scheiding

Scheitel m

hij draagt een scheiding in het midden

er trägt einen Mittelscheitel

een scheiding in het haar maken

das Haar scheiteln

een scheiding in het haar maken

einen Scheitel ziehen

schen·ding <schending|en> [sxɛndɪŋ] SUBST f

schending

Bruch m

schending

Verletzung f

de schending van geheimen

der Geheimnisverrat

schending van de mensenrechten

Menschenrechtsverletzung f

de schending van de neutraliteit

die Verletzung der Neutralität

de schending van het vertrouwen

der Vertrauensbruch

schending van de wet

Gesetzesverletzung f

schen·king <schenking|en> [sxɛŋkɪŋ] SUBST f

1. schenking (het cadeau geven):

schenking

Schenken nt

schenking

Schenkung f

een schenking doen

eine Schenkung (an jdn) machen

2. schenking:

schenking (geschenk)

Geschenk nt

schenking (geschenk)

Gabe f

schenking (liefdadigheid)

Spende f

schenking (bijv. van een groot bedrag)

Stiftung f

een schenking van € 200,-

eine Spende von 200 €

schep·ping <schepping|en> [sxɛpɪŋ] SUBST f

1. schepping (het scheppen):

schepping

Schaffen nt

schepping

Schaffung f

schepping

Schöpfung f

schepping

Erschaffung f

de schepping van een kunstwerk

das Schaffen eines Kunstwerks

sedert de schepping van de wereld

seit der Schöpfung [o. Erschaffung] der Welt

2. schepping (heelal):

schepping

Schöpfung f

3. schepping KUNST:

schepping

Schöpfung f

schepping

Kunstwerk nt

dit is zijn schepping

dies ist seine Schöpfung

scheu·ring <scheuring|en> [sxørɪŋ] SUBST f

scheuring

Spaltung f

de scheuring in de partij

die Spaltung der Partei

scheeps·la·ding <scheepslading|en> [sxepsladɪŋ] SUBST f

scheepslading

Schiffsladung f

schat·ting <schatting|en> [sxɑtɪŋ] SUBST f

1. schatting:

schatting (raming)

Schätzung f

schatting (geldswaarde)

Taxierung f

schatting (geldswaarde)

Taxation f fachspr

schatting (geldswaarde)

Bewertung f

schatting (m.b.t. te maken (on)kosten)

Veranschlagung f

schatting (ruwe schatting)

Überschlag m

schatting (opgestelde kostenraming) econ.

Anschlag m

een globale schatting

eine globale Schätzung

een schatting maken van de onkosten

die Unkosten schätzen [o. veranschlagen]

naar schatting

schätzungsweise

volgens een schatting

nach einer Schätzung

2. schatting:

schatting (waardering)

Wertschätzung f

schatting (mening)

Einschätzung f

3. schatting gesch. (belasting):

schatting

Tribut m

schut·ting <schutting|en> [sxʏtɪŋ] SUBST f

schutting (omheining)

Zaun m

schutting (van latten)

Bretterzaun m

schutting (van latten)

Lattenzaun m

schutting (bouwprojecten)

Bauzaun m

scheer·lings ADV belg

scheerlings → rakelings

Siehe auch: rakelings

ra·ke·lings [rakəlɪŋs] ADV

rakelings

hart

rakelings

dicht

rakelings

haarscharf

de bal ging rakelings over

der Ball ging haarscharf übers Netz

hij liep mij rakelings voorbij

er ging ganz nahe an mir vorbei