Übersetzungen für „vernederend“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ver·ˈhee·rend [fɛɐ̯ˈheːrənt] ADJ

1. verheerend (verwüstend, vernichtend):

verheerend

verwoestend

verheerend

vernietigend

verheerende Auswirkungen [o. Folgen ]

verschrikkelijke gevolgen

2. verheerend ugs (scheußlich):

verheerend

afschuwelijk

verheerend

onmogelijk

du siehst in dem Kleid verheerend aus

je ziet er in die jurk onmogelijk uit

du siehst in dem Kleid verheerend aus

je jurk is om op te schieten

ver·ˈneh·men VERB trans unreg

1. vernehmen geh (hören):

vernehmen

vernemen

vernehmen

horen

2. vernehmen JUR:

vernehmen

verhoren

vernehmen

ondervragen

ver·ˈnei·gen VERB refl geh

verneigen

nijgen

verneigen

een buiging maken

verneigen

buigen

ver·ˈnei·nen [fɛɐ̯ˈn͜ainən] VERB trans

1. verneinen (leugnen):

verneinen

ontkennen

2. verneinen (negieren):

verneinen

afwijzen

Gewalt verneinen

afwijzend staan tegenover geweld

ver·ˈnet·zen [fɛɐ̯ˈnɛ͜tsn̩] VERB trans

vernetzen COMPUT

een netwerk [o. netwerken] vormen

vernetzen übtr (verknüpfen)

koppelen

ver·ˈnar·ren VERB refl

1. vernarren (versessen sein (auf)):

vernarren

helemaal weg zijn (van)

vernarren

verzot raken (op)

2. vernarren ugs (wahnsinnig verliebt sein):

vernarren

stapelverliefd worden

sich in ein Mädchen vernarren

stapelverliefd worden op een meisje

ver·ˈnie·ten VERB trans

vernieten

klinken

vernieten

dichtklinken

vernieten

vastklinken

Ver·ˈneh·men SUBST nt kein Pl

allem [o. dem]Vernehmen nach

naar verluidt

ver·ˈnä·hen VERB trans

1. vernähen:

vernähen

vastnaaien

vernähen

dichtnaaien

2. vernähen (einer Wunde):

vernähen

hechten

ver·ˈna·geln VERB trans

vernageln

dichtspijkeren

vernageln

dichttimmeren

dort ist die Welt mit Brettern vernagelt ugs übtr

daar is de wereld met krantenpapier dichtgeplakt

ver·ˈnar·ben VERB intr

1. vernarben:

vernarben

een litteken vormen [o. worden]

2. vernarben:

vernarben

helen

vernarben

genezen

ver·ˈna·schen VERB trans

1. vernaschen (aufessen):

vernaschen

opsnoepen

2. vernaschen (ausgeben für Süßigkeiten):

vernaschen

versnoepen

3. vernaschen ugs (mit jdm Sex haben):

vernaschen

versieren

vernaschen

een avontuurtje hebben met

ver·ˈnich·ten [fɛɐ̯ˈnɪçtn̩] VERB trans

vernichten (ausrotten)

vernietigen

vernichten (ausrotten)

verdelgen

vernichten (zerstören)

verwoesten

alle Hoffnungen vernichten

alle hoop de bodem in slaan