Übersetzungen für „verscherpte“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ver·ˈscher·zen VERB trans

verscherzen

verspelen

verscherzen

kwijtraken

ver·ˈscher·beln [fɛɐ̯ˈʃɛrbl̩n] VERB trans ugs

verscherbeln

versjacheren

ver·ˈscheu·chen VERB trans

verscheuchen

verjagen

verscheuchen

wegjagen

verscheuchen

verdrijven

ver·ˈschei·den VERB intr unreg geh

verscheiden

overlijden

verscheiden

ontslapen

ver·ˈschen·ken VERB trans (ungenutzt lassen, schenken)

verschenken

weggeven

verschenken

schenken

ver·ˈschämt [fɛɐ̯ˈʃɛːmt] ADJ

1. verschämt:

verschämt

beschaamd

2. verschämt:

verschämt

bedeesd

verschämt

schuchter

ver·ˈschär·fen¹ VERB trans (rigoroser machen)

verschärfen

verscherpen

verschärfen

verhogen

verschärfen

versterken

das Tempo verschärfen

het tempo versnellen [o. verhogen]

ver·ˈschar·ren VERB trans

verscharren

in [o. onder] de grond stoppen

verscharren

begraven

ver·ˈschlei·ßen¹ VERB intr unreg

verschleißen

(ver)slijten

Ver·ˈschnitt <Verschnitt(e)s, Verschnitte> SUBST m

1. Verschnitt (Mischung):

Verschnitt

versneden drank

2. Verschnitt (Rest):

Verschnitt

restant(en)

Verschnitt

afval m of nt

ver·ˈscho·nen VERB trans

verschonen

ontzien

verschonen

sparen

verschone mich mit deinem Geschwätz!

bespaar me je praatjes [o. gezwets] !

ver·ˈscha·len [fɛɐ̯ˈʃaːlən] VERB trans

1. verschalen:

verschalen

betimmeren

verschalen

beschieten

2. verschalen:

verschalen

bekisten

ver·ˈschu·len VERB trans

1. verschulen (von Pflanzen):

verschulen

verspenen

2. verschulen abw:

verschulen

schools(er) maken

ver·ˈschaf·fen VERB trans unreg

verschaffen (beschaffen)

verschaffen

verschaffen (vermitteln)

bezorgen

verschaffen (vermitteln)

zorgen voor

was verschafft mir die Ehre?

wat verschaft mij de eer?

sich Dat Geltung verschaffen

zich doen gelden

sich Dat Respekt verschaffen

respect afdwingen

ver·ˈschan·zen¹ VERB trans MILIT

verschanzen (verstecken)

verschansen

ver·ˈschät·zen² VERB refl

verschätzen

verkeerd schatten [o. taxeren]

ver·ˈschie·ben¹ VERB trans unreg

1. verschieben (verrutschen):

verschieben

verschuiven

das verschiebt das Bild übtr

dat verandert het beeld

2. verschieben (später stattfinden):

verschieben

uitstellen

verschieben

opschorten

etw auf unbestimmte Zeit verschieben

iets voor onbepaalde tijd uitstellen

3. verschieben ugs (heimlich verkaufen, verhandeln):

verschieben

clandestien [o. zwart] zwart verhandelen [o. verkopen]

Devisen ins Ausland/über die Grenze verschieben

deviezen naar het buitenland/over de grens smokkelen

was du heute kannst besorgen, das verschiebe nicht auf morgen Sprichw

laat nimmer iets tot morgen staan, wat nog voor heden kan gedaan

ver·ˈschla·fen³ VERB trans unreg

1. verschlafen (schlafend verbringen):

verschlafen

verslapen

2. verschlafen ugs (vergessen):

einen Termin verschlafen

een afspraak vergeten

ver·ˈschla·gen⁴ VERB refl unreg (eines Schusses, Wurfes)

verschlagen

missen

verschlagen

ernaast gaan

ver·ˈscha·chern [fɛɐ̯ˈʃaçɐn] VERB trans ugs

verschachern

versjacheren