Übersetzungen für „wielerlegende“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

wi·der·ˈle·gen [viːdɐˈleːgn̩] VERB trans

widerlegen

weerleggen

ˈnie·der·le·gen² VERB refl geh (sich hinlegen)

niederlegen

gaan liggen

niederlegen

naar bed gaan

hin·ter·ˈle·gen² VERB trans

hinterlegen

deponeren

hinterlegen

in bewaring geven

eine Kaution hinterlegen

cautie stellen

vie·ler·ˈlei [ˈfiːlɐˈl͜ai ] ADJ

1. vielerlei:

vielerlei

velerlei

vielerlei

velerhande

2. vielerlei:

vielerlei

allerlei [o. veel] dingen

ˈVie·ler·lei <Vielerleis, Vielerleis> SUBST nt

Vielerlei

grote verscheidenheid

Vielerlei

veelheid

ver·ˈle·gen³ [fɛɐ̯ˈleːgn̩] VERB refl

1. verlegen:

verlegen

zich toeleggen (op)

2. verlegen:

verlegen

overgaan (tot)

verlegen

zijn toevlucht nemen (tot)

zer·ˈle·gen VERB trans

1. zerlegen (analysieren, auseinandernehmen) a. BIO:

zerlegen

uit elkaar nemen

zerlegen

demonteren

eine Zahl in Faktoren zerlegen MATH

een getal in factoren ontbinden

einen Satz zerlegen LING

een zin ontleden

2. zerlegen GASTRO:

zerlegen

in stukken snijden

zerlegen

trancheren

ˈquer·le·gen VERB refl ugs übtr

querlegen

dwars gaan liggen

ˈüber·le·gen² VERB trans

1. überlegen (über etw legen):

überlegen

leggen over(heen)

2. überlegen ugs:

überlegen

over de knie leggen

ˈun·ter·le·gen² VERB trans

1. unterlegen (mit Unterlage versehen):

unterlegen

(er)onder leggen

unterlegen

leggen onder

unterlegen

stoppen onder

2. unterlegen (abweichend interpretieren):

unterlegen

toeschrijven

unterlegen

toedichten

unterlegen

geven

dem Text einen anderen Sinn unterlegen

de tekst een andere betekenis geven [o. anders interpreteren]

ˈauf·er·le·gen [ˈ͜aufʔɛɐ̯leːgn̩] VERB trans geh

auferlegen

opleggen

auferlegen

opdragen

auferlegen

voorschrijven

jdm eine Geldbuße/Steuern/eine Strafe auferlegen

iem een geldboete/belastingen/een straf opleggen

ˈvor·ver·le·gen VERB trans

1. vorverlegen (räumlich):

vorverlegen

naar voren plaatsen [o. leggen]

2. vorverlegen (zeitlich):

vorverlegen

vervroegen