Niederländisch » Deutsch

bloot1 [blot] SUBST nt geen Pl

bo·leet <boleten> [bolet] SUBST m

bo·le·ro2 <bolero|'s> [boləro] SUBST m

floot VERB

floot 3. Pers Sg Imperf van fluiten¹, fluiten²

Siehe auch: fluiten , fluiten

flui·ten2 <floot, h. gefloten> [flœytə(n)] VERB intr

2. fluiten (fluitinstrument bespelen):

flui·ten1 <floot, h. gefloten> [flœytə(n)] VERB trans

1. fluiten (geluid voortbrengen):

2. fluiten (als scheidsrechter leiden):

kloot <kloten> [klot] SUBST m

1. kloot (persoon):

Arschloch nt vulg

2. kloot (teel-, zaadbal):

Ei nt vulg

sloot1 <sloten> [slot] SUBST f

2. sloot (grote hoeveelheid):

vloot <vloten> [vlot] SUBST m

1. vloot (bij elkaar horende schepen):

Flotte f

2. vloot (oorlogsmacht ter zee):

Flotte f

3. vloot (vliegtuigen):

pi·loot <piloten> [pilot] SUBST m

2. piloot (jekker):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski