Niederländisch » Deutsch

ont·mas·ke·ren <ontmaskerde, h. ontmaskerd> [ɔntmɑskərə(n)] VERB trans

ont·moe·ting <ontmoeting|en> [ɔntmutɪŋ] SUBST f (ook sport en spel)

ont·be·ring <ontbering|en> [ɔndberɪŋ] SUBST f

ont·roe·ring <ontroering|en> [ɔntrurɪŋ] SUBST f

ont·voe·ring <ontvoering|en> [ɔntfurɪŋ] SUBST f

ont·spo·ring <ontsporing|en> [ɔntsporɪŋ] SUBST f

ont·nuch·te·ring <ontnuchtering|en> [ɔntnʏxtərɪŋ] SUBST f

ont·man·te·len <ontmantelde, h. ontmanteld> [ɔntmɑntələ(n)] VERB trans

2. ontmantelen (van de mantel ontdoen) techn.:

ont·moe·di·ging [ɔntmudəɣɪŋ] SUBST f geen Pl

scha·ke·ring <schakering|en> [sxakerɪŋ] SUBST f

3. schakering (verscheidenheid van eigenschappen, denkbeelden):

fran·ke·ring [frɑŋkerɪŋ] SUBST f geen Pl

wa·ter·ke·ring <waterkering|en> [watərkerɪŋ] SUBST f

mas·ˈke·ren1 <maskeerde, h. gemaskeerd> [mɑskerə(n)] VERB trans

ont·maag·den <ontmaagdde, h. ontmaagd> [ɔntmaɣdə(n)] VERB trans

ze·ke·ring <zekering|en> [zekərɪŋ] SUBST f

hun·ke·ring <hunkering|en> [hʏŋkərɪŋ] SUBST f

ver·ke·ring <verkering|en> [vərkerɪŋ] SUBST f

woe·ke·ring <woekering|en> [wukərɪŋ] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski