Übersetzungen für „strandje“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈstran·den [ˈʃtrandn̩] VERB intr (auf Grund laufen)

stranden

stranden ook fig.

ˈStrand·gut <Strandgut(e)s> SUBST nt kein Pl

Strandgut

strandgoed nt

Strandgut

strandvond

ˈstraf·frei ADJ

straffrei

vrij van straf

straffrei

ongestraft

straffrei

straffeloos

ˈStrand·korb SUBST m

Strandkorb

strandkorf

Strandkorb

strandstoel

ˈStrand·läu·fer SUBST m BIO

Strandläufer

strandloper

ˈstraf·bar [ˈʃtraːfbaːɐ̯] ADJ

strafbar

strafbaar

ˈstraf·fen¹ [ˈʃtrafn̩] VERB trans

1. straffen (straff anziehen):

straffen

strak(ker) maken

straffen

spannen

straffen

strak aantrekken

2. straffen übtr (präziser machen):

straffen

een strakkere lijn brengen in

straffen

stroomlijnen

ˈstraf·los [ˈʃtraːfloːs] ADJ

straflos

ongestraft

straflos

straffeloos

ˈstrah·len [ˈʃtraːlən] VERB intr

1. strahlen übtr a.:

strahlen (leuchten, ein freudiges Gesicht machen)

stralen

strahlen (glänzen)

schitteren

2. strahlen PHYS (Radioaktivität abgeben):

strahlen

straling uitzenden

strahlende Materie

radioactieve stof

Stra·ˈpa·ze <Strapaze, Strapazen> [ʃtraˈpaː͜tsə] SUBST f

Strapaze

(grote [o. zware] ) inspanning

Strapaze

vermoeienis

Strapaze

grote moeite

das war eine einzige Strapaze

dat was erg vermoeiend [o. een heel gesjouw] [o. een hele toer]

Stra·ˈte·ge (Stra·te·gin) <Strategen, Strategen> [ʃtraˈteːgə] SUBST m (f)

Stratege (Stra·te·gin)

strateeg(stratege) m (f)