Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „RS“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

ras: Adjektiv und Adverb
bars: Adjektiv und Adverb
gors: Nomen
nors: Adjektiv und Adverb
vers: Nomen
fors: Adjektiv und Adverb
hars: Nomen
Iers: Adjektiv und Adverb
kers: Nomen
mars: Nomen
Mars
pers: Nomen
Pers: Nomen
wars: Adjektiv und Adverb
rans: Adjektiv und Adverb
rees: Verb
reus: Nomen
rins: Adjektiv und Adverb
roos: Nomen
ruis: Nomen

Meintest du vielleicht: ras , rijs , reis , rats , rups , ruis , roos , rins , reus , rees , rans , wars , Pers , pers , Mars , mars , kers , Iers , hars , fors , vers , nors , gors und bars

ras² <rasse, rasser, meest ras> [rɑs] ADJ

ras

rasch

ras

met rasse schreden

mit raschen Schritten

hij was al ras verdwenen

er war schon bald verschwunden

bars <barse, barser, barst> [bɑrs] ADJ

bars

bars

grob

bars

harsch form

gors <gorzen> [ɣɔrs] SUBST f dierk.

gors

Ammer f

nors <norse, norser, meest nors> [nɔrs] ADJ

nors

nors

een nors antwoord geven

eine barsche Antwort geben

een nors gezicht

ein mürrisches Gesicht

een nors uiterlijk

ein mürrisches Aussehen

vers¹ <verzen> [vɛrs] SUBST nt

1. vers (regel):

vers

Vers m

Lucas 6, vers 10 rel.

Lukas 6, Vers 10

een blank vers lit.

slepend/staand vers lit.

weiblicher [o. klingender] /männlicher [o. stumpfer] Vers

2. vers (couplet):

vers

Vers nt

vers

Strophe f

3. vers (gedicht):

vers

Gedicht nt

iets in vers brengen

etw in Verse setzen

fors <forse, forser, forst> [fɔrs] ADJ

1. fors:

fors (stevig, zwaar)

fors (stem, gebouwen)

fors (bezuiniging, maatregel)

fors (bezuiniging, maatregel)

fors (aanval, ingreep, kritiek)

fors (ruzie, straf; zwaar m.b.t. machines)

forse lijnen (van tekening)

kühn geschwungene Linien Pl

2. fors:

fors (groot, niet te verwaarlozen)

fors (nederlaag, schade, verlies)

fors (overwinning, prijs, tempo)

hoch

een fors bedrag

eine stattliche Summe

3. fors:

fors (op krachtige wijze)

fors (verhogen, verlagen, stijgen)

stark

fors (krachtdadig)

fors ingrijpen

energisch durchgreifen

hars <hars|en> [hɑrs] SUBST nt of m

hars

Harz nt

Iers [irs] ADJ

Iers

kers¹ <kers|en> [kɛrs] SUBST m (boom)

kers

Kirsche f

kers

mars¹ <mars|en> [mɑrs] SUBST f

1. mars (tocht):

mars

Marsch m

zich op mars begeven

sich in Marsch setzen

2. mars muz.:

mars

Marsch m

de Radetzky mars

der Radetzkymarsch

hij heeft niet veel in zijn mars übtr

er hat nicht viel auf dem Kasten ugs

Mars [mɑrs]

Mars

Mars m

pers¹ <perzen> [pɛrs] SUBST m (tapijt)

pers

Perser m

Pers <Perzen> [pɛrs] SUBST m

Pers

Perser m

wars [wɑrs] ADJ

wars

wars

abhold form

wars van vleierij zijn

jeder Schmeichelei abgeneigt sein

rans ADJ

rans → ranzig

Siehe auch: ranzig

ran·zig <ranzige, ranziger, ranzigst> [rɑnzəx] ADJ

rees VERB

rees 3. Pers Sg Imperf van rijzen

Siehe auch: rijzen

rij·zen <rees, i. gerezen> [rɛizə(n)] VERB intr

1. rijzen (zich oprichten):

de haren rijzen mij te berge

mir sträuben sich die Haare

twijfel doen rijzen übtr

Zweifel aufkommen lassen

van zijn zetel rijzen

sich von seinem Sitz erheben

2. rijzen (een hogere positie innemen):

het land van de rijzende zon

das Land der aufgehenden Sonne

3. rijzen (omhooggaan):

4. rijzen (gisten, deeg):

5. rijzen:

rijzen (opwaarts hellen)

rijzen (oprijzen)

rijzen (oprijzen)

de toren rijst ten hemel

der Turm ragt in den Himmel hinein

Wendungen:

er rijzen klachten (zich voordoen)

Klagen werden laut

toen rezen er moeilijkheden

es traten Schwierigkeiten auf

voor de geest rijzen

vor jds geistigem Auge erscheinen

de vraag rijst of …

es stellt sich die Frage, ob …

reus <reuzen> [røs] SUBST m

reus

Riese m

reus

Gigant m form

rins [rɪns] ADJ

rins

herb

roos <rozen> [ros] SUBST f

1. roos plantk.:

roos

Rose f

op rozen zitten übtr

auf Rosen gebettet sein

zijn weg gaat niet over rozen übtr

er hat es nicht leicht

geen roos zonder doornen Sprichw

keine Rose ohne Dornen

2. roos (schietschijf):

roos

Schwarze nt

in de roos schieten ook übtr (succes hebben met iets)

ins Schwarze treffen

in de roos schieten (het bij het juiste eind hebben)

den Nagel auf den Kopf treffen

3. roos (belroos, wondroos):

roos

Rose f

4. roos ((schilfers van) hoofdroos):

roos

Schuppen Pl

5. roos (schijf van het kompas):

roos

Rose f

roos

slapen als een roos übtr

schlafen wie ein Murmeltier

ruis <ruis|en> [rœys] SUBST m

1. ruis (ruisend geluid):

ruis

Rauschen nt

ruis

2. ruis ugs (betekenisloos geklets):

ruis

Blabla nt kein Pl ugs

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski